Archief van
Maand: juli 2007

Zwerven in een verhaal

Zwerven in een verhaal

Zwerven in een verhaal
n.a.v. het promotieonderzoek van Geeske Hoogenboezem: “Wonen in een verhaal – dak- en thuisloosheid als een proces”

Aan het onderzoek van mevr. Hoogenboezem wordt terecht door het Rotterdams gemeentebestuur belang toegekend. Het onderzoek heeft betrekking op het probleem van de dak- en thuisloosheid in Rotterdam.

De Pauluskerk komt vaak ter sprake als opvang van dak- en thuislozen, maar de onderzoekster heeft helaas geen kans gezien om met de Pauluskerk nader van gedachten te wisselen over de achterliggende intenties van de opvang. Dat vind ik jammer, want dan hadden we ook iets kunnen vertellen over de morele codes die wij hanteren. Maar ik besef al te goed, dat elk onderzoek zijn beperkingen heeft. Ik beschouw deze studie als een leerzaam verhaal dat een aantal uitdagingen bevat. In een kort artikel kan men echter nooit recht doen aan een promotieonderzoek. Daarom spreek ik ook over “zwerven in een verhaal”.

Er wordt in de studie een onderscheid gemaakt tussen dakloosheid en thuisloosheid. Bij dakloosheid is er gedurende een bepaalde tijd geen sprake van een gegarandeerde slaapplek. Mensen kunnen overwegend tijdelijk dakloos zijn. Bij thuisloosheid gaat het om een ingrijpender situatie. Het gaat om kwetsbare mensen die geplaagd worden door achterliggende problematiek. Het komt zelfs voor dat ze beschikken over een huis, maar er niet graag vertoeven. Men voelt zich in de samenleving niet lekker en niet thuis. Wanneer men kennis maakt met deze mensen, ziet men veel onopgeloste ellende. De levensloop van sommige mensen is zeer ongelukkig. Het komt dan vaak tot een breuk met de samenleving. De thuisloosheid wordt, naar mijn overtuiging, voor een groot deel bepaald door psychische factoren. Dat neemt niet weg dat er ook sociale factoren in het geding zijn. Er bestaat ook een relatie tussen armoede en dakloosheid. Mensen kunnen hun huis verliezen door schulden en tijdelijk of langer dakloos worden. De samenleving is ingewikkeld waardoor sommige mensen niet in staat zijn om aan alle voorwaarden te voldoen. Ze lopen vast en dat kan betekenen dat ze toetreden tot het leger der thuislozen. Deze mensen geraken ook vaak in de vicieuze cirkel van: geen woning zonder uitkering en geen uitkering zonder woning. Er zijn nog altijd mensen die verstoken zijn van een uitkering en berusten in dakloosheid.

Interessant in deze studie is dat de politiek der levensvragen aan bod komt. Mensen staan voor keuzes. De vraag is soms of mensen vrij kunnen kiezen. Vraag is ook of mensen zicht hebben op hun keuzes. Het is zelfs de vraag of er überhaupt iets te kiezen valt. De samenleving gaat er gemakshalve vanuit dat wij allen autonoom zijn en onze eigen koers kunnen bepalen. Maar de realiteit confronteert ons met het feit dat er mensen verdwalen, dat mensen bang zijn keuzes te maken, dat zij die keuzes uit de weg gaan. Jammer is dat de auteur geen kennis heeft genomen van de studie van Andries Baart, van zijn theorie van de presentie. We hebben daar in de Pauluskerk met name de afgelopen jaren veel aandacht aan geschonken. Zijn theorieën ten aanzien van presentie en interventie kunnen ons beschermen tegen een hulpverlening, waarin de agenda door de hulpverlener wordt opgelegd aan de hulpvrager. Het gaat in deze studie om een zorgvuldig luisteren naar de mensen en de bereidheid om te accepteren dat sommige problemen onoplosbaar zijn. Dat kan er toe leiden dat mensen niet gemarginaliseerd worden en het symbolisch geweld in de hulpverlening daalt erdoor. Naar mijn overtuiging moet de theorie van de presentie van Andries Baart vooral binnen het maatschappelijk werk veel meer aandacht krijgen.

Mevr. Hoogenboezem onderscheidt verschillende groepen onder de dak- en thuislozen. In de eerste plaats de zorgmijders uit keuze; dat zijn mensen die dus heel doelbewust geen zorg wensen, daar ook voor kiezen. Ik schat dat ongeveer een kwart van de Pauluskerkbevolking behoort tot de zorgmijders: ze nemen niet deel aan activiteiten, ze kloppen niet aan bij de hulpverlening, gaan hun eigen weg. In de tweede plaats is er de groep van de zogenaamde zorgwekkende zorgmijders. Hier is geen sprake van een keuze. Het zijn mensen die volstrekt verdwaald zijn en een gebrek aan inzicht hebben. Ze tollen rond in vicieuze cirkels en worden vaak uiteindelijk onbereikbaar. Verder onderscheiden we de groep van de zorgzoekers, die weer in drie subgroepen uiteen valt. De eerste groep wordt gevormd door de cynici. Zij beschikken over een bepaald inzicht, doen keuzes en maken zich afhankelijk van hulpverlening. Een tweede groep betreft de zogenaamde instellingsdaklozen. Dat zijn mensen die zich schikken in de hulpverlening en daar ook langdurig verkeren. En dan is er de derde subgroep van de zorgwekkende zorgzoekers. Dat zijn mensen die geen inzicht hebben in hun problemen, ook verdwalen, die zich afhankelijk maken van hulpverlening, maar niet in staat zijn tot onderhandelingen. Deze groep baart veel zorgen, is niet altijd makkelijk bereikbaar en wordt uitgestoten. En dan zijn er nog de uitstromers: de mensen die vanuit de daklozenopvang via begeleide kamerbewoning terechtkomen in een eigen woning.

In de Pauluskerk maakt ongeveer 50% van de mensen gebruik van de hulpverlening. Zoals hierboven reeds aangegeven, schatten wij dat ongeveer 25% de zorg uit vrije keus mijdt. Maar ik schat dat eveneens 25% behoort tot de zorgwekkende zorgzoekers. Het zijn mensen die het wel eens proberen bij de hulpverlening maar ze stoten hun neus, raken teleurgesteld, nokken af, gaan soms ook shoppen, proberen het nog eens een keer, mislukken weer, raken gefrustreerd. Onder de 50% zorgmijders uit keuze en zorgwekkende zorgzoekers bevindt zich natuurlijk ook een vaak wat onzichtbare categorie van zorgwekkende zorgmijders die we niet altijd scherp kunnen onderscheiden. Het kan gaan om mensen die lijden onder ernstige psychische kalen of psychiatrische ziekten. De meeste ervaring wordt in de hulpverlening opgedaan met de zorgzoekers, met name de subgroepen cynici en instellingsdaklozen. Het komt ook voor dat er uitstromers zijn. Niet ontkend kan worden dat hulpverleners in de Pauluskerk ook vaak zullen redeneren vanuit hun eigen referentiekaders. Die bevatten een aantal morele principes die mensen willen motiveren tot het door de hulpverlener gewenste gedrag. Het lijkt allemaal zo mooi, maar de praktijk valt tegen. Daaraan geeft het onderzoek veel aandacht. Er wordt niet altijd correct, juist en relevant onderhandeld tussen zorgzoekende en hulpverleners. Wat is eigenlijk het gewenste gedrag? Is het nou echt noodzakelijk dat alle mensen een leven leiden van ‘huisje, boompje, beestje’? Kan het niet zo zijn dat een bepaalde groep mensen ervoor kiest om goedkoop, in groepsverband, te leven? Ik zal nooit vergeten dat ik jaren geleden een dakloze man ontmoette die op mij de indruk maakte redelijk gelukkig te zijn. Ik kon me dat moeilijk voorstellen maar ik probeerde te luisteren naar zijn geluksverhalen. Hij had groot medelijden met mij, want zei hij, ik denk dat u zucht onder het betalen van uw hypotheek, dat u veel zorgen heeft over uw huis, over de inrichting, dat u wellicht ook een auto moet onderhouden. Al deze ellende gaat aan mij – als dakloze – voorbij; wat ben ik daarin een gelukkig mens. Ik geef toe: dat is een heel eenzijdig verhaal, maar het is toch interessant. Want niet alle mensen leven overeenkomstig de door mij gewenste principes die moeten leiden tot gewenst gedrag. Daarom stelt de auteur ook terecht dat normatieve uitgangspunten vaak tot uitsluiting leiden.

Op pagina 186 in de studie komt een interessante passage voor over de Pauluskerk. Het gaat hier om de dakloze Ronald. Deze kan zich goed verplaatsen in de belevingswereld van de hulpverleners die zijn pad kruisen en hij geeft dan ook een analyse van hun motivatie en uitgangspunten. Hij geeft ook commentaar. En dan zegt hij: “Ja, dat zeggen ze ook bij de Pauluskerk. Er komt pas een kamer leeg als er een jongen vast komt te zitten. Dan denk ik ook van: waar zijn we hier nou mee bezig? Want dan komt iemand vast te zitten en zit hij weer in hetzelfde cirkeltje. Dan kom je een keer vast te zitten, omdat je misschien nog uit 1989 of 1994 een bekeuring hebt staan. Dan kom je weer buiten en is je kamer weg en dan is het cirkeltje weer rond. Dan kun je weer terug naar de Pauluskerk. Dat schiet allemaal niet op. Dat begrijpen ze zelf niet, geloof ik. Of ja, ze begrijpen het wel maar ze willen er gewoon niks aan doen. Ze moeten niets iets opbouwen wat een cirkeltje blijft. Nee, ze moeten iets opbouwen wat zó loopt (en dan tekent Ronald een opwaartse spiraal in de lucht.) En dan nog liefst met trappetjes, dat je ook niet meer naar beneden kunt glijden. Want als je verder in de modder zakt en je steekt je hand naar buiten en je roept: Hulp, hulp, hulp, dan zijn er altijd mensen en hulpinstanties die je helpen. Ze pakken je handje beet, ze trekken je zóver (Ronald wijst daarbij op zijn middel), ze halen je eruit en ze laten je hand weer los. Maar dan ben je er maar tot zóver uit en dan zak je er weer in. Ja, dat heeft geen zin natuurlijk.”

In de onderhandelingen die plaatsvinden tussen hulpverlener en zorgzoeker gaat het natuurlijk om een uitwisseling en afstemming van doelen. Dat is altijd een moeilijk verloop. Wie heeft eigenlijk de regie in het gesprek? Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat een zorgzoeker zich meewerkend kan opstellen, maar dat hij eigenlijk helemaal niets opschiet. Daarom is het ook interessant om ons binnen de Pauluskerk en de woonbegeleiding af te vragen: wat willen we nu eigenlijk bereiken? Wat is ons gemeenschappelijke doel? Wat is de inbreng van de dakloze of de bewoner van de begeleide kamerbewoning zelf? Weten we wel precies tot welke categorie iemand behoort? Maatschappelijk werkers zijn geen psychiaters, geen verpleegkundigen, ze hebben een beperkt inzicht om mensen bij te staan. Maar juist in de wereld van de dak- en de thuisloosheid zijn meer disciplines geboden. Vandaar ook dat wij er  in de Pauluskerk aan hechten dat de inbreng vanuit de medische sector krachtiger wordt. Mensen die echt psychisch ziek zijn moeten goed als zodanig herkend worden en dus beter kunnen worden geholpen dan nu.

Wat de auteur van de studie niet ter sprake brengt is, dat alle hulpverleningsinstellingen een toegangsbeleid hebben dat vaak niet wordt bepaald door de hulpverleners. Dat wordt wel eens vergeten. Er zijn allerlei mensen – bewakers, portiers – die een heel cruciale rol spelen. Zij laten zich leiden tot programma’s die samenhangen met openbare orde en veiligheid. Zij worden juist in deze tijd opgejaagd door het veiligheidsbeleid, ook van de gemeente Rotterdam. Er mag geen overlast zijn voor de woonomgeving etc. etc. Dat betekent in de praktijk dat een aantal mensen geweigerd wordt en dat vooral de categorie van de zorgwekkende zorgmijders en zorgwekkende zorgzoekers buiten de boot valt. Zij komen niet eens in de directe omgeving van een hulpverlener, zij zijn bij wijze van spreken al gesneuveld voordat de strijd begint. Daarom is een pleidooi voor een zo laagdrempelig mogelijke opvang altijd geboden, maar dan moet je goed samenwerken met de politie, die in staat is om in de woonomgeving orde op zaken te stellen. Juist dat is nog altijd een uiterst zwak punt in Rotterdam. De politie patrouilleert met een zekere regelmaat, maar op allerlei kritieke ogenblikken ontbreekt ze in de openbare ruimte. Dat betekent dat instellingen een eigen beleid moeten volgen om vooral de woonomgeving te vriend te houden. Dan worden inderdaad ook mensen geweigerd die eigenlijk hulp behoeven.

De auteur stelt terecht het symbolisch geweld aan de orde. Niet ontkend kan worden dat ook de hulpverleners in de Pauluskerk zich bij tijd en wijle schuldig zullen maken aan symbolisch geweld. Er wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de cliënt voor zijn eigen zaak. Op zichzelf is daar niks mis mee want verantwoordelijkheid is wezenlijk voor mens-zijn, maar de harde werkelijkheid is dat een aantal mensen niet in staat is om verantwoordelijkheid te dragen. Dat wil niet zeggen dat ze in het geheel geen verantwoordelijkheid kennen, maar hun verantwoordelijkheid is aangetast door een psychiatrische ziekte, door een psychische kwaal, door een ernstige sociale achterstand. De mensen redden het net niet. Ze komen niet op tijd, ze houden zich niet aan afspraken, ze worden weer uitgestoten. Ze worden met zichzelf geconfronteerd: jij werkt niet mee dus dan rot je maar op. Dat is een vorm van symbolisch geweld. Dat geldt ook voor alle regels die gehanteerd worden. Persoonlijk ben ik altijd voorstander geweest van het hebben van zo weinig mogelijk regels, want een overmaat aan regels brengt mensen in de problemen. Merkwaardig is echter dat hulpverleners dol zijn op regels. Zij kunnen zich daarachter verschuilen, ze kunnen zich beroepen op regels. Ze kunnen zich schoon praten. Ze hebben altijd gelijk. De zorgzoeker wordt pijnlijk getroffen en verlaat het strijdtoneel. Opnieuw verloren.Ik denk dat wij in de Pauluskerk – vooral ook in het beraad met de bewaking, de portiers, de kosters – hierop eens ernstig moeten letten. Is het niet zo dat wij sommige mensen eigenlijk duperen door ze resoluut weg te sturen? Ik geef toe dat hier veel problemen liggen. In een tijd, waarin veiligheid dominant is, wordt alles daar ook aan getoetst, wordt alles daaraan afgemeten. Iedereen, ook de meest kritische hulpverlener, wordt daar een beetje ziek van. De klant moet zich in de openbare ruimte goed gedragen; de klant mag niet bedelen; de klant mag geen blikje bier drinken op een bankje; de klant moet zich houden aan wat de samenleving geaccepteerd vindt. Maar in diezelfde samenleving kunnen de mensen met een volle portemonnee gewoon in een bar een biertje gaan drinken; ze hoeven niet te bedelen. Het is allemaal wel eens wat onwaarachtig. Op zichzelf vind ik het heel boeiend dat het Rotterdams gemeentebestuur juist nu aandacht vraagt voor deze dissertatie. Maar de Rotterdamse overheid moet zich tegelijkertijd realiseren dat ze een beleid voert dat vaak haaks staat op de grondgedachten in deze studie.

We blijven er van uitgaan dat mensen eigen keuzes mogen maken, ook al zijn er wel eens keuzes bij die wij niet wenselijk achten. Het heeft geen zin als hulpverleners in hun eigenwijsheid de eigen agenda van de mensen gaan frustreren. Ze zullen dan misschien wel ja zéggen, maar niet doen. Er zijn ook mensen die zich afhankelijk maken van de hulpverlening. Ze schikken zich, ze zijn gehoorzaam. De hulpverlener is verheugd, maar het is de vraag of de hulpverlening ooit aankomt in de haven.De auteur zegt terecht dat in de relatie tussen een hulpverlener en een hulpzoeker sprake moet zijn van een gedeelde kennis. Niet alleen de kennis van de hulpverlener is interessant, ook de kennis van de betrokken hulpzoeker is interessant. Is het mogelijk om een bruggetje te slaan tussen de kennis van de hulpverlener en de kennis die de hulpzoeker op tafel legt? Gedeelde kennis is het begin van een succes. 

De auteur van de studie steunt op de theorieën van Giddens. Die kunnen heel kort, in één zin, worden samengevat: geen rechten zonder verantwoordelijkheid. Dat spreekt beleidsmakers, politici krachtig aan. Dat is stoere taal die populair is, zelfs in linkse partijen. Opnieuw vind ik het heel boeiend dat het Rotterdamse gemeentebestuur deze studie promoot, want de auteur zet een vraagteken bij deze visie van Giddens. Sommige mensen kunnen die gewenste verantwoordelijkheid namelijk niet opbrengen. Is het dan zo dat ze van rechten verstoken zullen zijn? Wordt de Sociale Dienst op deze manier een instelling die mensen opspoort die uitgesloten moeten worden van rechten? Gaat het alleen om sancties of is er ook een bekommernis om mensen die verdwalen, die de weg niet meer weten, die wanhopig raken? Zelf neig ik meer tot het standpunt van Zijderveld die ook in de studie ter sprake komt. Zijderveld gaat er vanuit dat mensen een bepaald recht hebben op dakloosheid, dat de dakloze zich wel aanpast – maar dat is een aanpassing die wat afwijkt van wat wij dan normaal vinden (anomie of versterving). Als je dat zo leest, zou je je kunnen afvragen: bekommert Zijderveld zich eigenlijk wel om die mensen? Jawel, maar het is net iets anders dan bij Giddens. Ik denk ook dat dakloosheid moet worden geaccepteerd, dat het nooit opgeheven kan worden. Dat wil niet zeggen dat je erin moet berusten. En Zijderveld geeft ook aan dat er grenzen zijn. Mensen kunnen zó gestoord raken, zó de weg kwijt raken dat een ingreep geboden is. Ik denk aan mensen die in de Pauluskerk kwamen op blote voeten, in hun ondergoed. Dan is er een moment dat er ingegrepen moet worden. Of als mensen een te grote overlast betekenen voor anderen omdat ze al dan niet verbaal geweld gebruiken etc. Dat maakt de discussie noodzakelijk over drang, dwang en bemoeizucht. Persoonlijk blijf ik een tegenstander van dwangmaatregelen. Bemoeizucht, drang – daar kan ik me iets bij voorstellen. Je moet altijd aan de mensen blijven uitleggen wat misschien een betere oplossing is. Je moet daar ook overleg over plegen, daarover onderhandelen. Je moet erop aan dringen. En dan de hoop koesteren dat die drang toch iets teweegbrengt bij de hulpzoeker, dat hij op zeker moment wellicht toch het licht ziet aan het eind van de tunnel.

Ik vind het jammer dat de auteur aan het slot van haar studie wat aanleunt tegen het nieuwe beleid van Bouman/Delta. Dan wordt er gesproken over het overnemen van verantwoordelijkheid. Juist hier begin ik te steigeren. Juist hier val ik Zijderveld bij: geef de mensen het recht om een weg te gaan die niet de onze is. Stellig, te gestoord of te veel overlast is een grens die niet overschreden mag worden. Maar ga niet de verantwoordelijkheid overnemen. Ga die dakloze niet zo programmeren, zo instrueren, zo indoctrineren, bijna zo hersenspoelen, dat hij accepteert wat de beste levenswijze is. Dat loopt uit op een grote teleurstelling. We weten allemaal dat de SOV uiteindelijk niet het gewenste succes zal opleveren. Twintig procent zal wellicht het einddoel bereiken. Maar vele mensen zullen toch verslaafd blijven aan drugs, zullen in de toekomst toch weer dakloos worden en zich wellicht weer schuldig maken aan kleine criminaliteit. Dat er veel in het werk wordt gesteld om dat te voorkomen, dat moet vooral geschieden in projecten waar drang en bemoeizucht op een goede manier georganiseerd zijn, waarbij de kennis wordt gedeeld, waarbij goed wordt onderhandeld en de agenda niet door de hulpverlener wordt gefrustreerd.

Hans Visser,juli 2003

Gnosis

Gnosis

Gnosis lezing gehouden op 16 april 2007

De gnosis kunnen wij omschrijven als een bevrijdend, verlossend innerlijk weten, dat een waar inzicht geeft in wat wij God noemen in jezelf en in de kosmos. Een gnostische gedachte is, dat in de diepste ziel van de mensen een vonk van God te vinden is. De aanhangers van de gnosis hebben altijd moeite gehad met de wereld waarin wij leven, die niet beantwoordt aan de goedheid die aan de schepping wordt toegeschreven. Daarom wordt er vaak een onderscheid gemaakt tussen de echte, waarachtige God en een lagere God, die verantwoordelijk is voor de schepping. Wij hebben de gnosis tot 1945 alleen leren kennen uit de geschriften van de kerkvaders uit de eerste eeuwen, die zich hebben verzet tegen de gnosis. Dat gaf natuurlijk een eenzijdig beeld. Daarom mogen wij blij zijn met de vondst van de Nag Hammadi bibliotheek waarin een groot aantal gnostische geschriften werd aangetroffen, dat ons een genuanceerder beeld geeft van het vroege christendom. Het vroege christendom was toch rijker geschakeerd dan wij dachten. Je kunt niet zomaar de gnosis en niet-gnosis van elkaar onderscheiden door zwart en wit. Laten we wel wezen, de Alexandrijnse variant van het christendom, zoals we dat in Egypte aantreffen en dat sterk door de gnostiek is bepaald, is toch een verrijking geweest van het vroege christendom. Daar zijn ook bepaalde leerstellingen naar voren gekomen, die terecht de aandacht vroegen. De gnosis is nooit officieel veroordeeld door een concilie. De gnosis is altijd blijven voortleven binnen en buiten de kerk, denk aan de Katharen, de Rozenkruisers en bepaalde stromingen in het huidige New-Age. De diepste grond van alle zijn, die wij God noemen is onkenbaar, ontoegankelijk transcendent en van alle tijden.

De gnosis leidt ook tot de zogenaamde negatieve theologie. Laten wij bescheiden zijn in het spreken over God, die ontoegankelijk en beeldloos is. Wat dat betreft, kunnen wij nog veel leren van Jacques Derrida, die ons vertelde dat wij alleen maar beschikken over intuïtieve kennis ten aanzien van God. Hij verwijst naar het mooie verhaal van Elia op de Horeb, die God ervoer in de stilte. God is dus onbenoembaar. Deze gedachte is ook verder uitgewerkt in de Oosterse Orthodoxie. Daar lezen wij: “Want Gij zijt een onuitsprekelijk God, niet met het denken te omvatten. Onzichtbaar. Onbegrijpelijk. Altijd zijnde en op dezelfde wijze zijnde. Gij, uw Zoon en uw Geest.” Ook dat zijn onmiskenbare gnostische gedachten in de Oosterse Orthodoxie, die wij in de kerk breed aanvaard hebben. De gnosis gaat nog een stapje verder: “Met mijn diepste kern, met mijn meest wezenlijke zelf, voel ik mij op God betrokken. Mijn zin en Zijn zin vallen samen. Ik moet mij zelf kennen om God te kennen. En ik moet God moet kennen om mij zelf te kennen.” Het gaat dus om de relatie tussen zelfkennis en godskennis. Vanuit het Hebreeuws weten wij dat kennen een relationeel begrip is. God, die een mens kent, zoekt een relatie met die mens. Omgekeerd zal dat ook zo zijn. Het kennen is dus naar mijn stellige overtuiging relationeel van gehalte. De gnosis laat de godskennis en de zelfkennis in elkaar overvloeien. Er vindt een wezensverwantschap plaats tussen de goddelijke geest en mijn menselijk verstandelijk bewustzijn. Daarover zullen wij nog nader met elkaar spreken.

Binnen de antieke gnosis, die zowel joods als niet-joods is, is God geen statisch Zijn, maar een Zijn in beweging. Dat is een gedachte, die wij ook tegenkomen in de omschrijving van de naam van God: God zal er zijn voor de mensen. God komt in beweging voor de mensen. De gnosis wordt vaak gezien als een zelfverwerkelijking, zowel van mijzelf als van God. Waar zelfkennis ontstaat, kun je ook God leren kennen. God is de oerbron van het Al, in wie alles in potentie aanwezig is. Dat wordt binnen de gnosis ook uitgedrukt in de voorstelling van God, die zowel man als vrouw is. Er ligt dus een belangrijke nadruk op het androgyne karakter daarvan. God is niet alleen mannelijk of vrouwelijk, maar Hij is het beide. Op zichzelf is dat een gedachte, die de bijbel ook kent. In het boek Spreuken ontmoeten wij de wijsheid, waarmee God de hemel en de aarde schiep. De wijsheid is vrouwelijk. Een gnostische uitloper vind je ook in de leer van de iconen in de Oosterse Orthodoxie. Iconen zijn tekens waarin de overeenkomst tussen het teken en het betekende overweegt. Ook dat vloeit in elkaar over. De Alexandrijnse kerkvader Valentinus heeft altijd veel nadruk gelegd op het karakter van God naar man en vrouw. Hij was ook een voorstander van de echtvereniging, van de geslachtsgemeenschap. Valentinus heeft ook verklaard dat de seksuele ervaring goed is voor de geestelijke ontwikkeling van de mens. Dat maakt de Alexandrijnse variant van het christendom ook interessant. Er is een minder negatieve stemming ten aanzien van de vrouw. In de kerk van Rome heeft de theologie van Paulus gedomineerd. Paulus drukt de vrouw naar een tweede plan. De vrouw heeft volgens Paulus als eerste gezondigd, etc. Wat dat betreft, was Alexandrië een belangrijke correctie, die het echter niet in de kerkgeschiedenis heeft gehaald. Dat blijft jammer. Een latere gnosticus Bohme zegt dat God niet altijd spreekt met woorden, maar ook door de dingen, de bomen, de stenen, de lichtverschijnselen. Bohme zag achter de gewone werkelijkheid altijd de goddelijke werkelijkheid. Dat is ook weer een heel boeiende gnostische gedachte. God is de drager van ons bestaan. Ik druk het vaak zo uit: “Zoals een wit papier een tekening draagt, zo draagt God ons bestaan.” Wij zijn op elkaar betrokken. Alleen, denk ik, moet je het niet laten samenvallen. Dat is ook mijn grondbezwaar tegen de  radicale orthodoxe gnostiek, die stelt dat wie zichzelf kent, kent het Al, kent God. De zelfkennis gaat direct leiden tot de godskennis. Het zelf en het goddelijk Zijn zijn dan identiek. De goddelijke vonk sluimert in de menselijke ziel. Die goddelijke vonk moet bevrijd worden. Het druppeltje van God in mijzelf moet weer samengaan met de oceaan van het goddelijke. God als een paar, man en vrouw, die één zijn.

Martin Buber heeft fundamentele kritiek op de gnosis gehad. Bij die kritiek sluit ik mij aan. Buber stelt dat de kern van religie een persoonlijke relatie is met iets wat wij ervaren of geloven als een onvoorwaardelijk tegenover ons staand wezen. God en de mens zijn dus samen, maar staan ook tegenover elkaar. God en de mens zijn partners. Buber is in gesprek gegaan met Jung, die hij op dit punt fel bekritiseerde. De kritiek op Jung was, dat de gnostici alleen maar een relatie van het ik instandhouden met de achtergrond van hun eigen ziel. Buber stelt in zijn kritiek dat de ziel dan niet het Du van God ontmoet, maar niets anders ontdekt dan zijn eigen ziel. Buber wil dus een scherp onderscheid maken. Dat deel ik met hem. Jung heeft zich deze kritiek ernstig aangetrokken. Hij was erg teleurgesteld over de kritiek van Buber. Hij heeft later nog eens een toelichting gegeven wat hij eronder verstond. Dan blijkt dat Jung in zijn gnostische gedachte wel een onderscheid maakt tussen God en de mens. Hij laat het niet samenvallen. Maar daarover blijven de meningen verdeeld.

Een beroemd kenner van de Oosterse Orthodoxie was professor Hendrix. Hij had meer oog voor de gnosis als een mysterie. Hij vindt dat in de Oosterse Orthodoxe liturgie wij deelgenoot zijn aan het proces van een hemel op aarde. In de kerk staan wij in de voorhof van de hemel. Wie een icoon kust, kust de hemel. Zo beleven de Oosterse Orthodoxen hun relatie met God. Ongelooflijke boeiend. Toch denk ik dat in de Oosterse Orthodoxie het door Buber gewenste onderscheid blijft bestaan. Veel gnostici kennen dat onderscheid ook, maar er zijn ook gnostici die helemaal eenzijdig doorgaan op die goddelijk vonk. Het  is dan ook begrijpelijk dat men de schepping moeilijker toeschrijft aan God als Schepper. Daarin lag het grote conflict tussen de grote kerkvaders en de gnosis.

Iemand als Irenaeus heeft zich met kracht verzet tegen de gnosis. Hij wenste niet te horen dat wij in onze geest, in ons diepste zelf, één zijn met God. Irenaeus bestreed ook het onderscheid tussen God als Schepper en een lagere godheid die zich bezighoudt met de wereld waarin wij leven. Op dit punt wil ik nog wel begrip opbrengen voor de gnostici. Zij leefden in een wereld die verre van volmaakt was. Er waren oorlogen, ziekten, mensen gingen voortijdig dood. Er heerste onder de mensen vaak een tragisch levensbesef en ze konden niet geloven dat God dat allemaal zo had bedacht. Daarom sprak de leer aan, dat God een vonk in jezelf is die bevrijd moet worden. Deze wereld gaat voorbij, maar God blijft.

Valentinus heeft ook leuke gedachten ontwikkeld over de mens, die zelf God schept. De mens, die zelf de goddelijke openbaring onthult. Ook weer een heel boeiende gedachte, want het is natuurlijk de mens geweest, die in het proces van evolutie geconcludeerd heeft tot het bestaan van god en goden. De mens ervoer in zijn brein, dat er toch een macht is die hem of haar te boven gaat en dat zijn mensen gaan duiden met God.

We komen tot het slot. Ik hoop dat het ieder duidelijk is geworden dat ik gnosis en niet-gnosis niet als zwart en wit wil aftekenen. De gnosis is een belangrijke variant geweest in het vroege christendom. Daar moet serieus kennis van worden genomen. Mijn grondbezwaar tegen de gnosis blijft, dat wie zichzelf wil leren kennen toch niet altijd God zal vinden. Ik maak een onderscheid tussen de zelfkennis en de godskennis, hoewel ik tegelijkertijd weet dat God en mens op elkaar betrokken zijn.

Hans Visser, april 2007

De Islam

De Islam

De islam

Lezing voor de Rotterdamse studieclub, gehouden op 7 maart 2005 te RotterdamI Westerse verachting van de islam. Het is goed dat we ons realiseren dat gedurende de geschiedenis, vanaf de late middeleeuwen tot op heden, vanuit het westen veel woorden van verachting aan het adres van de islam zijn uitgesproken. In het jaar 1227 bepaalt paus Gregorius IX dat moslims en joden herkenbare kleding moeten dragen. Zij mogen ook geen openbare ambten bekleden. Paus Clemens V was van mening dat de islamitische aanwezigheid op christelijke bodem een belediging voor God was. In 1301 roeit Charles van Anjou de moslims op Sicilië uit met de mededeling dat deze broedplaatsen zijn van de pest. Ter voorkoming van misverstand zeg ik nu reeds dat de woorden God en Allah door elkaar heen gebruikt kunnen worden. Beide dragen dezelfde betekenis. Allah is dus niet een bijzondere aanduiding van God. Allah betekent gewoon God. Ook waren velen van mening dat de islam moest worden beschouwd als een mislukte variant van het christendom. Er waren soms ook wel positievere geluiden, zoals in 1453 door Johannes van Segovia die een dialoog met moslims wilde. Hij wilde ook de koran vertalen om hem toegankelijker te maken voor westerlingen. Van Luther is ook bekend dat hij zich grote zorgen maakte over de islam. Hij had de angst dat de islam Europa zou overspoelen. Zijn lied ‘Een vaste burcht is onze God’ is gecomponeerd tegen de achtergrond van de dreiging van moslims. De Turken voor Wenen. In de geschiedenis zijn christelijke zending en westers imperialisme vaak samengegaan. Dat heeft onder meer geleid tot kruistochten. Allenby arriveerde in 1917 in Jeruzalem met de mededeling dat de kruistochten voltooid waren. Toen de Fransen aankwamen in Damascus verklaarden zij: “Nous revenons.” Deze woorden spraken ze uit aan het adres van Saladin, die daar begraven ligt. Saladin was degene die in de middeleeuwen de kruisvaarders definitief versloeg. Ook kolonisten overal toonden vaak een diepe verachting voor de islam. We denken met name ook aan Algerije. De Syrische schrijfster Rana Kabbani heeft verklaard dat het westen medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van de radicale islam. We zullen ook een moment moeten stilstaan bij de roman van Salman Rushdie, de Duivelsverzen. Deze hebben betrekking op een gebeurtenis in het leven van de profeet Mohammed. Deze hield vast aan het monotheïsme en dat viel heel moeilijk bij de polytheïstische arabieren van die tijd. Daarom suggereerde men hem om drie godinnen al-Laat, al-Oezza en Manaat te vereren als tussenpersonen tussen God en de mens. Het verhaal gaat dat de profeet geneigd was om hieraan toe te geven, maar hij werd door de engel Gabriël gewaarschuwd: dit was toch een duivelse inspiratie. Daarom wierp Mohammed deze voorstellen verre van zich. Er is dus geen enkele historische grondslag om aan te nemen dat de profeet deze duivelse inspiratie heeft geaccepteerd. Daarom is het waar dat Salman Rushdie de integriteit van de islam heeft aangetast. Het gaat natuurlijk om een droomvisioen van iemand die psychotisch is, maar Rushdie heeft meer boeken geschreven waarin hij mensen toch wel behoorlijk onder handen nam, bijvoorbeeld een roman waarin Ghandi aan de orde komt en later een roman waarin het gaat om de leider van Pakistan. Laten we wel wezen, Mohammed heeft ondanks alles vastgehouden aan het monotheïsme en werd in zijn tijd om die reden van atheïsme beschuldigd. Er waren ook mensen die naar zijn beschermheer Aboe Talib om hem zover te krijgen dat hij zou optreden tegen de profeet. De profeet verklaarde tegenover Aboe Talib gingen dat hij bereid was te sterven. Met tranen in zijn ogen zei hij dat hij wilde vasthouden aan het monotheïsme. Wanneer wij nog eens de revue laten passeren wat vanuit het westen allemaal gezegd is over de islam, dan brengen wij ons de woorden in herinnering van Wilfred Cantwell Smith. Deze heeft eens gezegd dat westerlingen nog steeds moeten leren om de planeet te delen met mensen die niet minder zijn dan zij maar die hun gelijken zijn. Dat is inderdaad een goed doordenkertje.

II De islam als een Arabische variant van het joods-christelijke monotheïsme
In de vijfde, zesde eeuw ontstond de vraag onder de Arabieren of de openbaring van God aan hen was voorbijgegaan. We weten dat in het Noord-Arabische deel van de Aarabische woestijn joden en christenen woonachtig waren, maar dieper in Arabië en naar het zuiden ontbraken zij. Van Paulus is bekend dat hij naar Arabië is geweest maar we weten niet of dat enig effect heeft gehad. In elk geval is het zo dat via de profeet het woord van God tot de Arabieren komt. In een grot, door bemiddeling van de engel Gabriël, ontvangt Mohammed de koran. Hij leefde in een tijd dat de Arabische stammen met elkaar rivaliseerden en vaak vochten. Er was veel bijgeloof. De mensen geloofden in vele goden en geesten. De profeet Mohammed heeft getracht om al deze stammen onder de Arabieren samen te brengen. We mogen zeggen dat hij, nadat hij in 632 overleed, een goed georganiseerde moslimgemeenschap achterliet. De profeet Mohammed leefde in een gewelddadige wereld waarin hij zich toch ontwikkelde als een genie. Hij bracht ons de koran, hij stichtte een nieuwe religie en legde de grondslag voor een wereldmacht. Hij had een andere levenswijze dan Jezus. Jezus heeft eigenlijk maar één jaar opgetreden en werd toen reeds vermoord. Het leven van Mohammed liep anders. Hij is langdurig politiek leider geweest en als politiek leider heeft hij natuurlijk ook vuile handen gemaakt, hoewel gezegd moet worden dat de profeet het geweld niet prefereerde, hij trachtte het vaak juist te reduceren en waar mogelijk te voorkomen. Een monnik in Syrië heeft reeds naar de profeet in Mekka verwezen. Moslims zijn van mening dat in de openbaring van God in de thora en het evangelie ook de komst van de profeet voorzegd wordt. In het Johannes evangelie wordt gesproken over de parakletos. Dat is volgens christelijke interpretatie de Heilige Geest. Je zou het ook nog kunnen vervangen door het woord periklutos, dan zou deze tekstvariant erop kunnen wijzen dat wellicht de profeet Mohammed is bedoeld. De bijbelse figuur Abraham speelt een zeer belangrijke rol in het jodendom en christendom, maar ook in de islam. Abraham is de vader van alle gelovigen. Abraham was gehuwd met Hagar die zijn zoon Ismaël voortbracht. Volgens de bijbel worden Hagar en Ismaël ook door God gezegend. Volgens de koran bezoekt Abraham met Ismaël Mekka, waar hij de Kaaba opricht. In de islam wordt ook gebeden. We onderscheiden een drietal soorten gebeden: de doa, dat is het persoonlijk gebed; Er is ook het gebed waarbij een gebedssnoer wordt gebruikt en gereciteerd; Tenslotte kennen wij de salat die vijfmaal per dag wordt uitgevoerd, dat is een gebed dat gepaard gaat met buigingen. Voor moslims is de boodschap van de koran niet strijdig met de uitkomsten van moderne wetenschappen. God is de schepper die tegen alle melkwegstelsels heeft gezegd: Word. Moslims ervaren geen tegenstellingen tussen natuurwetenschappen en geloof zoals wij dat in het christendom wel hebben gekend, de strijd over schepping en evolutie. De koran meldt ons: waarheen gij u ook wenst, gij ziet het gelaat van God. Wij zijn van God en keren ook tot God terug. De profeet Mohammed heeft zich ervaren als mens die ook kon zondigen. Vandaar ook dat hij in Soera 48:2 vraagt om vergeving.

III Islam en christendom
Wij veronderstellen dat er vanuit Abessinië christelijke invloeden zijn geweest op het Arabische schiereiland. De profeet Mohammed moet daar kennis van hebben genomen. In Abessinië (Ethiopië, Eiritrea) waren in die tijd de monofysiten. De monofysiten leren dat Jezus Christus alleen een goddelijke natuur had. Dat moet ook de reden zijn geweest dat de profeet Mohammed zich daar met kracht tegen heeft verzet. Dat is een blasfemie: er is maar één god. Onder de Nestorianen in Noord-Arabië vond hij meer begrip, want de Nestorianen zijn van mening dat Jezus een menselijke natuur had. De islam beziet andere religies als volkeren van het boek en wil ook samen optrekken met andere religies, in het bijzonder met jodendom en christendom, maar er worden ook poorten geopend richting hindoeïsme en boeddhisme. De islam is een overwegend sociale religie. In Soera 93 lezen wij dat de Heer u niet heeft verlaten, noch teruggestoten. God zal waarlijk gaven schenken. Heeft God u niet gevonden als wees, u toevlucht verschaft, u gevonden als dwalende, u recht geleid, u gevonden als hulpbehoevende en u rijk gemaakt. De wees dus, vergeweldig hem niet. Er staat ook geschreven dat ook de bedelaar niet wordt uitgestoten. Dat is een hele bijzondere islamitische boodschap voor het huidige Rotterdam. De islam propageert een rechtvaardige samenleving waar mensen elkaar fatsoenlijk behandelen. Er worden aalmoezen uitgedeeld, rijkdommen worden verdeeld. God wordt de barmhartige genoemd. Wellicht gebruikt Mohammed dezelfde woorden als de christenen in Noord-Arabië die samen met de joden God ook altijd aangeduid hebben als de barmhartige. Een christelijke kluizenaar, Bahira, heeft de profeet al op jonge leeftijd aangewezen als komend profeet. Opvallend is dat in de koran nauwelijks bijbelse citaten voorkomen. De schepping geschiedt in zes dagen; Adam speelt een belangrijke rol; Noach, het verhaal van de zondvloed; Niet te vergeten Abraham; Ook Jacob’s zoon Jozef speelt een gewichtige rol in de koran, evenals Mozes, Saul, David, Salamo, Elia, Eliza, Jona, Job; Nieuwtestamentische figuren duiken op: Zacharia, de vader van Johannes, Johannes en natuurlijk bovenal Jezus; Uiteraard Iblis als duivel speelt een rol in de koran evenals in de bijbel. Er zijn ook profeten die alleen in de koran voorkomen, zoals Hud, Salih en Sjuayb. Wat betreft dood en opstanding verkondigt de koran hetzelfde gedachtegoed als jodendom en christendom. Een hele beroemde soera is soera 36, vanaf vers 51. Deze soera wordt altijd gelezen bij ziekte, dood en tegenslag. Wij lezen daar de woorden: “En er wordt in de bazuin geblazen en dan zullen zij uit hun graven tot hun Heer ijlen. Zij zeggen: O wee ons. Wie heeft ons opgewekt uit onze rustplaats. Dit is wat de Erbarmer heeft aangezegd en de uitgezondenen hebben waarheid gesproken. Niet is het dan slechts een enkele kreet en daar worden zij reeds al tezamen bij Ons voorgeleid. Heden dan zal aan geen enkele ziel onrecht worden gedaan en niets zal u vergolden worden dan wat gij lieden bedreefd. De lieden van de Gaarde zijn heden in verheugde bedrijvigheid. Zij en hun echtgenoten zijn in beschaduwing, geleund op rustbanken. Voor hen is daar ooft en voor hen is wat zij maar begeren, heil! Woorden komend van een barmhartig Heer.”De koran kan natuurlijk op allerlei wijzen worden uitgelegd. Dat kan traditioneel geschieden, dogmatisch, volgens de mystiek, filosofisch, sektarisch, sjiietisch, modern of gewelddadig. Er zijn dus vele interpretaties mogelijk van de koran, maar duidelijk is dat koran en wetenschap harmoniëren. De maagdelijke geboorte van Jezus speelt een belangrijke rol in de koran. Jezus kon reeds spreken in de wieg. Dat is een gedachte die we ook vinden in de apocriefe evangeliën in de tweede en derde eeuw na Christus. Jezus maakte van klei vogeltjes waar hij adem in blies. Jezus doet wonderen. Dat deed de profeet Mohammed weer niet. Jezus is Geest. Jezus is het woord van God. Jezus is Messias. Wat dat betreft komen het christendom en de islam heel dichtbij elkaar. Maar Jezus is weer niet gekruisigd. Voor zijn dood werd Jezus door God opgenomen. Een ander is wellicht in zijn plaats gekruisigd. Volgens de koran hebben de mensen kwaad bedacht tegen bijvoorbeeld Jozef, de zoon van Jacob en tegen Jezus, maar God heeft al dat kwade ten goede gedacht.

IV Belangrijke momenten
Een belangrijk moment in het leven van de profeet is zijn hemelvaart. Dat is een mystieke ervaring waarbij de profeet vliegt naar de El-Aksa moskee in Jeruzalem. Daar ontmoet hij Abraham, Mozes en Jezus. Zij gaan dan ten hemel waar zij God ontmoeten. Daar hoort de profeet ook dat er vijf maal per dag gebeden moet worden. De geloofsbelijdenis van de moslim is eenvoudig; Er is maar één god en dat is God zelf, geen ander, niet vergelijkbaar, en Mohammed is zijn profeet. De gelovigen komen samen in de moskee. Dat is de plek waar de mens zich neerbuigt. De islam kent de Zakat, dat zijn de aalmoezen voor de armen. Het vieren van de ramadan is erg belangrijk, de vastenmaand. Dat is de maand waarin de moslims gedenken dat de profeet zijn eerste openbaring ontving. Er wordt gevast van zonsopkomst tot zonsondergang. In een land als Noorwegen kan dat moeilijk zijn als de zon niet ondergaat, maar dan past men zich bijvoorbeeld aan bij de situatie in Turkije. Ook is het altijd interessant om na te gaan welke rol predestinatie en fatalisme spelen in de islam. Duidelijk is dat volstrekte prioriteit wordt verleend aan Gods barmhartigheid. Die gaat boven alles. Je zou kunnen zeggen dat er niet een soort onzichtbaar noodlot is dat buiten de mensen omgaat: waar de mens kiest voor God, daar heeft God voor de mensen gekozen en waar de mens God verwerpt, daar heeft God de mens verworpen. Dat valt dus geheel samen.

V Soennieten en Sjiieten
In de wereld onderscheiden we soennitische moslims en sjiietische moslims. Hun meningsverschil ligt in de waardering van Ali, een familielid van Mohammed, die door de sjiieten werd gezien als opvolger van de profeet. Dat betekent dat de sjiieten op den duur het geestelijk en wereldlijk leiderschap hebben laten samenvallen. Dat is anders onder de soennieten. Daar is het de geestelijkheid die de sharia interpreteert. De sharia is de mondelinge traditie die ontstaat nadat de profeet van ons is vertrokken. Het is het staatshoofd dat zich kan binden aan deze uitleg. Geestelijk en wereldlijk leiderschap vallen dus niet samen. In Pakistan is de Ahmadiyah-beweging ontstaan. De Ahmadiyah-beweging meent dat er ook na de koran nog openbaringen mogelijk zijn. Daarmee hebben ze zich gedistantieerd van andere moslims bij wie ze in ongenade zijn gevallen. In Turkije kennen we de Alevieten. De Alevieten komen uit de sjiietische traditie en geloven dat Ali zelfs de incarnatie van God was. Ze zijn soms meer esoterische en vrijzinnig. Alevieten bezoeken soms niet de moskee, voelen zich wel als moslim. Je zou ze kunnen rekenen tot de humanisten onder de moslims.

VI De politiek
Ik wil mij in deze paragraaf beperken tot de situatie in het grootste islamitische land ter wereld, namelijk Indonesië. Ik vraag uw aandacht voor Gus Dur. Gus Dur was enige jaren president in Indonesië aan het begin van deze eeuw. Naar mijn stellige overtuiging de beste president die Indonesië ooit heeft gehad, maar Gus Dur werd niet gesteund door het leger en bovendien was hij ernstig gehandicapt. Gus Dur is nog steeds de geestelijk leider van de Nathadal Ulama, dat is een van de grootste islamitische groeperingen in Indonesië met meer dan vijftig miljoen mensen. Gus Dur heeft veel nagedacht over islam en politiek. Hij stelt het volk boven de groep en accepteert democratie. Democratie betekent dat er verschillen zijn, dat er tegenstrijdigheden zijn. Democratie is een proces. Gus Dur wil niet weten van autoritaire instituties. Naar de stellige mening van Gus Dur moeten moslims minderheden leren waarderen. Zij moeten minderheden een veilig gevoel geven. Dat is ook de reden dat Gus Dur het pluralisme aanvaardt, want de islam die pluralisme verwerpt wordt sektarisch. De godsdienst moet praktisch sociaal zijn. Een godsdienst moet niet alleen maar ideologisch zijn. Religie bewaart niet slechts symbolen. Gus Dur wenst een democratisch, emancipatorisch humanisme. Hij denkt kosmopolitisch. Hij geeft ruimte aan anderen. Hij stelt ook dat bekering een privé-zaak is. Natuurlijk mogen moslims streven naar uitbreiding en versterking van de groep, ze mogen ook hun boodschap uitdragen, maar het is altijd zo dat een islamitische samenleving plaatsvindt in een nationale staat. Gus Dur verwerpt dus de islamstaat. Democratie is altijd ‘take and give it’. Opvallend is dat dit Indonesische model ook elders in de wereld ingang heeft gevonden. In sommige Afrikaanse staten met een islamitische meerderheid vind je toch een plurale samenleving waarin veel respect bestaat voor christelijke minderheden. Turkije is ook een eigen weg gegaan door in de vorige eeuw kerk en staat van elkaar te scheiden. Ik breng dit expres ter sprake omdat vaak de gedachte bestaat dat moslims zich alleen maar gelukkig zouden kunnen voelen in een islamstaat en dat is volstrekt niet het geval.

VII Fundamentalisten
Fundamentalisten zijn eigenlijk hele orthodoxe, serieuze moslims die hun geloof ernstig nemen en wel eens in conflict raken met hun corrupte leiders. Fundamentalisme is een complex verschijnsel. Het is gericht tegen secularisatie. Men is voorstander van de jihad, maar dan moeten we goed onthouden dat jihad in eerste instantie wordt verstaan als een geestelijke, morele strijd. Er zijn natuurlijk interpretaties waarbij de jihad gewelddadig wordt gevoerd, maar dat is niet de opzet. Fundamentalisten zullen het islamitische wereldbeeld zoveel mogelijk beschermen. Zij zien in ongelovigen een bedreiging. De fundamentalisten hebben natuurlijk wel wat moeite met het gedachtegoed van bijvoorbeeld Gus Dur die eigenlijk een democratie bepleit. Ik denk dat via politici, geestelijke leiders als Gus Dur, de democratie langzamerhand wortel schiet in een samenleving. Je ziet ook in sommige islamitische samenlevingen dat dat ook gebeurt. Democratie is nu vaak een westers gedachtegoed dat zomaar klakkeloos wordt losgelaten op islamitische staten. Democratie is altijd een proces. Het is een experiment. Je kunt dat niet zomaar droppen, zoals Bush denkt in Irak te kunnen doen. Wat vooral bevorderlijk is voor fundamentalisme is extreme armoede, vaak het gevolg van bevolkingsexplosies. Mensen worden vaak geconfronteerd met corrupte leiders. Castells heeft reeds gezegd dat in deze globaliserende wereld de globale economie vele volkeren afstoot, geen ruimte biedt en dat opent de weg naar nationalisme of fundamentalisme. Dat moeten we ons goed realiseren.Op 11 september 2001 hebben de fundamentalisten in de wereld op een van de meest gewelddadige wijzen gereageerd. Ze hebben hun roeping ervaren om op te komen voor het geloof in hun God die een rechtvaardige samenleving wenst. Zij zagen in het Westen een grote bedreiging daarvan. Niet ontkend kan worden dat het Westen krachtdadig heeft bijgedragen tot het ontstaan van dit misverstand, hoewel ook niet ontkend kan worden dat het Westen zich inderdaad zeer imperialistisch en dominant gedraagt in de wereld.

VIII Homoseksualiteit
Homoseksualiteit is problematisch in de islam. Evenals in de bijbel is er ook in de koran niet direct ruimte voor een homoseksuele beleving. Wij moeten natuurlijk de passages in heilige boeken die niet zo homovriendelijk zijn contextueel verstaan. Daarom is het de vraag of de opmerking van het PvdA-kamerlid Albayrak wel zo slim is wanneer ze zegt dat religie eigenlijk helemaal geen rol zou moeten spelen, want dat lukt een moslim die zich homo voelt helemaal niet. Hij wil respect houden voor zijn ouders, hij heeft last van schuldgevoelens. Toch zijn er islamitische homo’s die in hun leven ontdekken dat God hen niet in de steek laat, hoe dan ook maar. Er zijn islamitische homo’s die proberen zichzelf te zijn. Gemakkelijk is het niet, maar in Nederland is er een organisatie die zich met hen bezighoudt. Het gaat hier om een moeilijk onderwerp. We zullen dat met een koel hoofd en met veel zorgvuldigheid moeten voeren met de moslims.

IX Mystiek
Mystiek is erg belangrijk. Beroemd is Al-Ghazali (stierf in 1111). Hij bepleitte een innerlijke pelgrimreis. Soera 50:16 vertelt ons dat God de mens nabijer is dan zijn eigen halsslagader. Ook de liefde speelt in de koran een belangrijke rol. God bemint de mensen. God beschermt hen. God vergeeft en is barmhartig. De gelovige wordt opgeroepen God te gehoorzamen. Mystiek is erg belangrijk gebleken in de islam. Mijn ervaring is dat het met moslims die vertrouwd zijn mystiek iets gemakkelijker communiceren is. Zo herinner ik mij de vrij intensieve gesprekken in de Pauluskerk met één van de geestelijke leiders van de Molukse gemeenschap in Ridderkerk die zich zeer verwant voelde met joden en christenen en daar geweldig veel bruggen bouwde. Mystiek biedt heel vaak veel perspectief in een dialoog.

X Problematische zaken en excessen
In de Koran komt geen instructie voor waarin vrouwen zouden moeten worden besneden. De besnijdenis van vrouwen is hier en daar in Afrika tot gewoonte geworden, bijvoorbeeld in Somalië, maar de besnijdenis wortelt niet in de koran. Op zichzelf is er dus geen bezwaar om zich te verzetten tegen de vrouwenbesnijdenis, want het gaat hier niet om verzet tegen de koran. In Saoedi-Arabië ontstond in de achttiende eeuw het Wahhabisme. Dat is een puriteinse geloofsrichting in de islam, rijkelijk orthodox, die niet zoveel ruimte biedt voor andere geloofsbelevingen. Het is daarom jammer dat in een land als Saoedi-Arabië niet een kerkgemeenschap kan worden gesticht, wat in heel veel islamitische landen wel mogelijk is. De Wahhabisten in Arabië hebben echter een wat ondoorgrondelijk bondgenootschap gesloten met de Amerikaanse kapitalisten: de olie verenigt hen. Overal in de wereld heeft men bloedwraak gekend en komt het nog voor. Bloedwraak wil de eigen stam, de eigen clan, beschermen. Het is duidelijk dat de koran niet bloedwraak propageert. In tegendeel, de koran verbiedt mensen om het recht in eigen handen te nemen. Mevrouw Hirsi Ali heeft gemeend om het huwelijksleven van de profeet te bekritiseren. Zij noemt de profeet pervers en pedofiel. De beschuldigingen van perversiteit is niet nieuw, want dat is gedurende de gehele geschiedenis vanuit het Westen geschiedt. Het woord pedofilie wordt ten onrechte door mevrouw Hirsi Ali toegepast. De profeet Mohammed was aanvankelijk getrouwd met een oudere vrouw. Dat was een goed huwelijk. Toen zij stierf werd de profeet weduwnaar. De profeet was in opkomst als geestelijk en politiek leider. Vooraanstaande families wilden graag verbonden worden met de profeet Mohammed. Toen was het gebruikelijk – dat was vroeger zo en in vele delen van de wereld nog steeds – dat families met elkaar verbonden willen worden. Zo was er dus een goede vriend van de profeet die zijn negenjarig dochtertje in het vooruitzicht stelde aan de profeet als echtgenoot. Dat wil dus niet zeggen dat de profeet al met een negenjarig meisje rollebolde in bed. Het meisje is pas officieel echtgenoot geworden toen ze seksueel volwassen was. Aisja, zo heette ze, is een belangrijke vrouw geweest in het leven van de profeet. Er is dus geen enkele sprake van pedofilie. Zoals we reeds eerder gezegd hebben, is een jihad een lichamelijke, spirituele morele strijd. Het is helaas zo dat de jihad soms gewelddadig wordt geïnterpreteerd. Toch is het heel opvallend dat de koran een diep respect heeft voor Jezus die geweldloos was en niet oorlogszuchtig. Wel kent de koran gewelddadigheid zoals de bijbel ook kent, denk aan de gevechten die koning David leverde. Zoals gezegd, is de profeet Mohammed ook een tijd lang politiek leider geweest en kon hij aan het gebruik van geweld niet ontkomen. Het is dus niet zo dat de islam oproept tot blindelings geweld. We zullen ons goed moeten realiseren dat vrouwenemancipatie altijd contextueel moet worden verstaan. Er zijn eeuwen en eeuwen geweest waarin de vrouw een lagere plaats innam dan de man. Pas in de loop van de twintigste eeuw lukt het de vrouw om een gelijkwaardige positie in te nemen, vooral wanneer dat zij in staat is om te voorkomen dat ze weer opnieuw zwanger wordt. De vrouw heeft overal in de wereld heel lang geen rechten gekend, ook niet in de West-Europese samenleving. Laten we wel zijn, want soms gedragen wij westerlingen ons tegenover moslims als lieden die menen wij dat al eeuwen en eeuwen lang uitgevonden hebben dat man en vrouw gelijkwaardig zijn. Dat is een deerlijke vergissing. Op zichzelf is het goed als moslims in deze nog een inhaalmanoeuvre doen. Zij zijn vaak afkomstig uit gebieden waarin men nog niet vertrouwd was met vrouwenemancipatie. Dat is een heel nieuw verschijnsel. We moeten dat ook niet afdwingen, maar we kunnen het voorleven. De koran kent een diep respect voor de vrouw. We kunnen ook niet ontkomen aan de hoofddoekendiscussie. De koran is daarin duidelijk: laat een vrouw geen opzichtige kleding dragen. De sluier is waarschijnlijk geïmporteerd vanuit Perzië. De sluier is veel eer een symbool van macht en invloed. Een vrouw draagt zo’n sluier, zo’n hoofddoek, als teken van macht: hier ben ik en ik mag er ook zijn. Het is niet zo dat die hoofddoek bedoeld is als een teken van onderdrukking. Het is zelfs zo dat in de Middeleeuwen moslims klagen over westerse mannen die in hun ogen de vrouw schadelijk behandelen en ook in deze tijd maken serieuze moslims zich zorgen over de manier waarop wij omgaan met pornografie, met seksuele uitbuiterij ten aanzien van vrouwen in prostitutie etc. De vrouw zal dus heel netjes gekleed gaan. Zij wil niet provocerend zijn, daarom laat een vrouw haar lichaam niet zien aan mannen, uitgezonderd haar eigen man of kinderen. In de gehele wereld waar je ook bent, vind je in culturen allerlei adatregelen die man en vrouw tegenover elkaar beschermen. Zo herinner ik mij dat als ik in Indonesië bij een vrouw op bezoek ging je ervoor moest zorgen dat de ramen en deuren openstonden zodat iedereen het hele huis kon doorkijken. Wie die regel overtrad moest een geit of een varken betalen als boete. De islam is volstrekt niet antisemitisch. Hoe zouden arabieren als semieten zelf antisemitisch kunnen zijn. Antisemitisme is een West-Europees verschijnsel. Wel is het zo dat de staat Israël in het Midden-Oosten veel haat heeft aangewakkerd, zodat sommige arabieren zich nog wel eens te buiten zijn gegaan aan antisemitische uitspraken. Het is ook een misverstand om altijd te denken dat behoud van eigen cultuur de maatschappelijke positie negatief beïnvloedt. We weten dat integratie met behoud van identiteit toch een mythe is, want integratie verandert de identiteit. We dienen ons goed te beseffen dat in de multiculturele samenleving wij elkaar beïnvloeden. Er gaat wat met ons allemaal gebeuren, met autochtoon en allochtoon, met Hollander en niet-Hollander, met moslom en niet-moslim. Daarom zal zich op den duur een bepaalde variant ontwikkelen van de islam in West-Europa die ook weer divers van karakter zal zijn. Een echte Nederlandse islam zal er nooit komen. Het zal altijd een verscheidenheid zijn, omdat islamieten nu eenmaal afkomstig zijn uit Pakistan, Turkije, Marokko en andere delen van de wereld. Wat betreft het handen geven van mannen aan vrouwen en vrouwen aan mannen, dienen we er rekening mee te houden dat er verschillende wetscholen zijn. Soms wordt het geven van een hand geaccepteerd, in andere gevallen weer niet. Het hangt een beetje samen met de rituele reinheid. Het is begrijpelijk als een orthodoxe imam de hand weigert van mevrouw Verdonk. Dat betekent niet dat hij mevrouw Verdonk niet respecteert. In tegendeel, hij wil geen lichamelijk contact met mevrouw Verdonk, omdat zij getrouwd is met een andere man. Hij wil juist mevrouw Verdonk respecteren door haar geen hand te geven. Mevrouw Verdonk heeft dit echter geheel niet begrepen, evenals heel veel Nederlanders. Dat is jammer, want het gaat ten diepste om respect voor de vrouw. Ten slotte, het zal u duidelijk zijn dat naar mijn stellige overtuiging het jodendom, christendom en de islam zustergodsdiensten zijn. Ze hebben veel gemeen, er zijn ook verschillen die onderwerp moeten blijven van dialoog. We hebben echter ook zoveel gemeen dat we gemeenschappelijk een rechtvaardige samenleving kunnen inrichten. Over en weer valt er ook veel te leren. De westerse arrogantie heeft vaak de deur dichtgegooid. Daarom is het goed om te luisteren naar moslims, om te horen wat hen beweegt. Natuurlijk, wij mogen ook kritische vragen stellen aan islamieten. We dienen ons te realiseren dat er ook islamieten zijn die nog geen sjoege hebben van een westerse levensstijl, die ook niet veel begrijpen van wat hier aan de hand is. Er zullen nog vele bruggen gebouwd moeten worden.
Hans Visser maart 2005

Geraadpleegde literatuur:
Arabier en christen, prof. dr. Anton Wessels
Aspecten van opvoeding en onderwijs in de islam, Abdus SattarAzan: Panggilan dari Menara Masdjid, Kenneth Cragg
Christenen en moslims in gesprek, J. Slomp
De Koran, in de vertaling van prof. dr. J.H. Kramers
De koran verstaan, prof. dr. Anton Wessels
De nieuwe Arabische mens, prof. dr. Anton Wessels
Dialog Antar Agama, Mukti AliEssays uitgegeven door de Rotterdamse Kunststichting naar aanleiding van preken in andermans parochie
Gus Dur, Siapa sih Sampeyan?
Het islamitische jaar, Annemarie Schimmel
Islam and Christianity today W. Montgomery Watt
Islam, demokrasi atas bawah, Gus DurIslam in discussie, Mohammed Arkoun Islam in het Westen,
Luuc van den BroeckIslam verhalenderwijs, prof. dr. Anton WesselsJezus zien,
Anton Wessels Mijn geloof en mijn geluk, Islamitische meiden en jongens over hun homoseksuele gevoelens
Mohammed -, een westerse poging tot begrip van de islam,
Karen ArmstrongMoslims in Nederland,
P.S. van Koningsveld Muslims and Christians in Europe, Essays in honour of Jan Slomp Religie, bestuur en maatschappij volgens het voorbeeld van de islam, prof. Mohammed ArkounReligies in nieuw perspectief, aangeboden aan dr. D.C. Mulder.Sufism, William Stoddart

 

Religieuze en niet religieuze fundamentalisten

Religieuze en niet religieuze fundamentalisten

Religieuze en niet religieuze fundamentalisten 

Onder fundamentalisten treft men veel mensen aan die een religie aanhangen, maar tegenwoordig worden we ook geconfronteerd met de niet-religieuze fundamentalist. De fundamentalisten met een religieuze inslag vormen de overgrote meerderheid waarover deze lezing ook zal gaan.

Het is niet zo gemakkelijk om een definitie te geven van fundamentalisme. Fundamentalisten zijn mensen die consequent en trouw in de leer willen zijn. Ze hechten ook aan een handelen dat overeenkomt met de principes. Ze willen daar ook op worden aangesproken. De fundamentalist is vaak militant. Je kunt merken dat hij terugvecht, dat hij op leven en dood voor een bepaalde zaak vecht, dat hij vecht met anderen en ook tegen anderen. De religieuze fundamentalist meent dat God aan zijn zijde staat. De fundamentalist hecht niet zozeer aan hermeneutiek. De fundamentalist houdt ervan een tekst tijdloos, consequent, letterlijk te interpreteren. Hij meent te weten wat met een tekst van duizenden jaren geleden precies bedoeld is. Hij kent niet de aarzelingen van de mensen die de hermeneutiek bloedserieus nemen. Die weten namelijk hoe moeilijk het vaak is om een tekst uit een grijs verleden goed te kunnen uitleggen. Zij die de hermeneutiek beminnen, weten ook hoe moeilijk het is om teksten op een eigentijdse wijze te vertolken. Een fundamentalist past vaak geen bescheidenheid. Hij weet dingen die misschien helemaal niet geweten kunnen worden, maar voor hem is het een stelligheid en zekerheid.  

Wij vangen aan met een korte behandeling van protestantse fundamentalisten zoals zij zich ontpopt hebben in de Verenigde Staten.

Protestantse fundamentalisten

De protestantse fundamentalist zet zijn leven in voor de fundamenten van het geloof in protestantse zin. Hij hecht aan de traditionele interpretaties van de Heilige Schrift. Hij zal de maagdelijke geboorte letterlijk interpreteren: alle wonderen en mirakels uit de bijbel zijn echt gebeurd. De bijbel wordt letterlijk genomen. Men hecht vaak aan een evangelicale uitleg. Fundamentalisten willen zielen winnen voor Christus die de absolute waarheid is. Men hecht ook aan de wedergeboorte, een mens moet vernieuwd worden. De protestantse fundamentalist meent dat hij gered is om nu ook ongelovigen te redden. Zij worden tot bekering geroepen. De bijbel is de absolute leidraad voor het leven. Fundamentalisten organiseren op een constructieve wijze hun oppositie tegen andere leringen. Ze zijn door de bank genomen goed georganiseerd en vervullen vaak een dominante rol in de media. Zij menen dat wat zij geloven door het verstand wordt bevestigd. Protestantse fundamentalisten tref je overwegend aan in verstedelijkte gebieden. Er is vaak een negatieve opvatting ten aanzien van de stad, die ervaren wordt als een plek van sociaal onheil, het stedelijk leven ondermijnt de gemeenschap van mensen. In de geloofsbeleving spelen hemel, hel en verdoemenis een belangrijke rol. Men ziet in de wereldgebeurtenissen graag een vervulling van profetieën. Soms zijn fundamentalisten antisemitisch waarbij de jood wordt afgeschilderd als een getuige van de antichrist. Tegelijkertijd kunnen fundamentalisten ook pro Israël zijn, zij zien in de staat Israël een vervulling van bijbelse profetieën. In de tijd van de Koude Oorlog waren protestantse fundamentalisten als McIntire ook fel anticommunistisch. De fundamentalisten rekenen zich tot de moral majority. Ze zijn tegenstanders van de evolutieleer. Het gebed op school moet worden gehandhaafd. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving. Pornografie en homoseksualiteit worden verworpen. Men is absoluut tegenstander van abortus. Eigenlijk wenst men dat de staat gehoorzaam de kerk volgt. Protestantse fundamentalisten hebben in de Verenigde Staten grote invloed op de politiek. Presidentskandidaten houden ernstig rekening met hun invloeden.  

Rooms-katholieke fundamentalisten

Een beroemde, beruchte rooms-katholieke fundamentalist was Lefebre, die op eigen gezag priesters inwijdde en zich met kracht verzette tegen het liberalisme, het communisme, het modernisme en het zionisme. Hij verzette zich met kracht tegen de vernieuwing van de rooms-katholieke kerk in de vorige eeuw. Een ander voorbeeld was De Pauw. Hij verzette zich met kracht tegen Vaticanum II. Hij was een fel tegenstander van Teilhard de Chardin. Volgens rooms-katholieke fundamentalisten is alles objectief. Zij willen niet horen van ervaring. Een mens ontvangt de absolute waarheid en dient daar voor uit te komen. Ook de rooms-katholieke fundamentalisten verzetten zich tegen homoseksualiteit en abortus. Ze denken heel exclusief en zijn dan ook altijd tegen de wereld. Ze verzetten zich tegen liturgische veranderingen binnen de kerk. In de kringen van de rooms-katholieke fundamentalisten is ook de beweging Opus Dei beroemd, berucht. Een aardig facet van deze beweging is dat leken hier een belangrijke rol spelen die geroepen worden om het leven te heiligen, maar door de bank genomen is Opus Dei rijkelijk conservatief. Ook de rooms-katholieke charismatische beweging heeft fundamentalistische trekken. De charismatische beweging is uiteraard vol van de geest. Mensen prefereren een vroom leven. Men vertoeft graag met gelijkgezinden.

De protestantse fundamentalisten in Zuid-Amerika

De protestantse fundamentalisten in Zuid-Amerika hebben de neiging om God gelijk te stellen met de overheid. Ze zijn fel anticommunistisch. Een voorbeeld van een protestantse fundamentalist in Zuid-Amerika was Rios Monti in Guatemala. Conservatieve protestantse fundamentalisten maken zich ook schuldig aan het schenden van mensenrechten. In hun landen treft men veel evangelisten aan uit de Verenigde Staten die beschikken over buitengewoon veel geld. Hun boodschap draait om: bijbel, bekering en het stichten van kerken. In de zending opereren zij altijd als de zogenaamde faith missions. De protestantse fundamentalisten verzetten tegen de bevrijdingstheologie. Zij beroepen zich vaak op het convenant van Lausanne uit 1974. Zij verzetten zich niet tegen het kapitalisme. Religie wordt sterk geprivatiseerd. De weerkomst van Jezus zal een eind maken aan het onrecht in de wereld. Romeinen 8 wordt op een bepaalde manier geïnterpreteerd in die zin dat er geen verzet wordt geboden tegen de bestaande orde. De protestantse fundamentalisten hebben in Zuid-Amerika veel succes gehad bij het oprichten van de zogenaamde pentecostal churches. Dat zijn vaak middenklasse kerken die omzien naar de armen. Ze zijn antikatholiek. Hoewel zij opkomen voor de lotgevallen van een arme kiezen zij toch niet voor politieke bevrijding. De bijbel bevat de volstrekte waarheid. Zij houden niet van theologische reflecties, want dat zou wellicht tot andere waarheden kunnen leiden.

Joods fundamentalisme

Onder de joden treft men de zogenaamd ultraorthodoxen aan. Zij zijn de fundamentalisten. De joodse fundamentalisten zijn vol van de boodschap uit Jesaja 66:5 en 6: Hoort het woord van de Here, gij die voor zijn woord beeft: Uw broeders die u haten, die u verstoten om mijns naams wil, zeggen: Dat de Here zijn heerlijkheid tone, opdat wij uw vreugde aanschouwen. Maar zij zelf zullen beschaamd staan. Er klinkt gedruis uit de stad! Het klinkt uit de tempel! De stem van de Here, die vergelding brengt over zijn vijanden! Dit soort bijbelverzen kan een geheel eigen leven gaan leiden. De joodse fundamentalisten verzetten zich tegen veranderingen en reformaties in het jodendom. Zij willen de oude regels handhaven. Zij willen de waarden van het joodse leven in tact houden: geen aanpassingen, geen syntheses. Zij verzetten zich tegen de moderne cultuur. De rabbi die Tsaddik is, is het intermediair met God. Hij leert je in de contemplatie God te ontmoeten. De joodse fundamentalisten beschouwen hun eigen cultuur als superieur. Zij verzetten zich tegen het seculaire Zionisme. Zij handhaven een strenge seksuele moraal. Zij houden van business, maar sluiten geen compromis met niet-orthodoxe joden. Zij ontwikkelen een anticultuur ten opzichte van de nieuwe Zionistische samenleving. Toch zijn er uit de fundamentalistische hoek politieke partijen voortgekomen, zoals de Shas. De Sefardische joden onder hen hadden in hun leven reeds langdurig geleefd onder niet-joden en veel business bedreven. Zij zijn wel in voor plichten en uitdagingen, maar blijven loyaal aan hun verleden. Er worden in hun kringen veel kinderen geboren waardoor deze groepen groeien in aantal. Er zijn onder de joodse fundamentalisten ook gewelddadige stromingen die wel een moskee willen opblazen. Zij hechten aan het grote Israël dat zich uitstrekt van Irak tot Egypte. Gush Emunim: men sluit geen vrede met de Arabieren; er is een absolute liefde voor Israël; iedereen moet opgevoed worden in de Thora; men begeert veel settlements; men gaat uit van een assertieve veiligheidsbeleving en God staat aan hun kant. Dat is hun overtuiging. Men wordt opgeroepen zoveel mogelijk naar Israël te emigreren. Men jubelt mee met de dichter van psalm 47: Alle gij volken, klapt in de handen, juicht Gode toe met jubelgeroep. Want de Here, de Allerhoogste, is geducht, een groot Koning over de ganse aarde. Hij brengt volken onder ons, natiën onder onze voeten. Hij kiest ons erfdeel voor ons uit, de trots van Jacob, die Hij liefheeft. Dit soort bijbelverzen wordt natuurlijk zeer nationalistisch, chauvinistisch geciteerd en beleefd. Religie is dan ook ten volle politiek.

Soennitisch fundamentalisme

De soennitische fundamentalisten deden van zich spreken bij de moord op de Egyptische president Sadat. De Egyptische soennitische fundamentalisten munten uit in de zorg voor hun armen. Zij roepen de mensen terug naar het pad van de ware islam. Het gaat om de allesomvattende koranboodschap. Men weigert beïnvloed te worden van buiten. De Wahhabisten in Saoedi-Arabië zijn ook een voorbeeld van soennitisch fundamentalisme. Het gaat om de Tahdid, de eenheid van God. De Islam staat voor. Het hele leven moet doortrokken worden van de islam. Opvallend is dat de Wahhabisten de moderne wereld accepteren en niet zozeer opereren als opposanten van moderne wetenschap en techniek, maar dat wel allemaal binnen het kader van de islam. Napoleon heeft tijdens zijn bewind in Egypte bepaalde ontwikkelingen op gang gebracht die voor de Islam van grote betekenis zijn. De soennitische fundamentalisten vinden dat geloof en verstand niet met elkaar in conflict mogen zijn. In Egypte werd de moslimbroederschap in 1928 opgericht. Het ging hierbij om de volstrekte gehoorzaamheid aan God, maar men wilde ook sociaal goed bezig zijn. Het was allemaal allesopvattend. Toen een soennitische fundamentalist een aanslag deed op de Egyptische president Nasser onderging de groep een ernstige terugslag, omdat Nasser buitengewoon populair was. De soennitische fundamentalisten hebben veel kritiek op het Westen, omdat westerlingen zeer materialistisch denken en pro Israël zijn. Soennitische fundamentalisten vertonen niet geheel hetzelfde beeld. Er zijn ook niet-revolutionaire stromingen die niet uit zijn op geweld. Sadat, bijvoorbeeld, was soepel ten aanzien van de broederschappen. Hij gaf hen de ruimte. Sadat was ook een voorstander van een moderne islamitische maatschappij. Na de moord op Sadat besloot Mubarak tot een opportunistische omgang met de verschillende groepen in Egypte. Soms steunt hij de moslimbroederschappen, maar gaat ook vaak tegen hen in, vooral wanneer geweld dreigt. Mubarak heeft ook wel eens de Kopten, de christenen in Egypte, een kop kleiner gemaakt, omdat hij niet de indruk wilde wekken dat hij hen voortrok. Dankzij dit opportunisme houdt Mubarak het ook lang uit in Egypte.

Het Shiitische fundamentalisme

Drie personen zijn voor Shiitisch fundamentalisten van groot belang: Abraham, de vader van alle gelovigen; de profeet Mohammed; en niet te vergeten Gomeini die eens in Iran de Sjah verdreef en aan de macht kwam. Volgens shiitische fundamentalisten bereikt God het ultieme doel met de vestiging van een islamstaat. Van belang is in deze de laatste imam. De shiitische fundamentalisten streven naar een zuivere islam. Zij proberen vreemde smetten te verwijderen. In onderscheid met de soennieten erkennen de shiiten Ali als opvolger van Mohammed. Er zijn dan twaalf imams na Ali aan het bewind. De twaalfde imam, Mahdi zal terugkeren. Het modernisme moet zeker niet vanuit het Westen geïmporteerd worden, maar moet gaan door de islamitische trechter. De geestelijkheid kent aan God grote invloed toe op het openbare leven. Met wapens kunnen regimes op basis van het ongeloof ten val worden gebracht uit de naam van Allah. Allah geeft de kracht en de wijsheid. Shiitische fundamentalisten onderstrepen het martelaarsschap, denk aan Kerbala in 680 toen Huseyin werd vermoord. Shiitische fundamentalisten zullen religie en politiek niet scheiden. Zij kennen perioden van ernstige gewelddadigheid, denk bijvoorbeeld aan de moord op de mariniers uit de Verenigde Staten in 1980. Shiiten zijn in bepaald opzicht geradicaliseerd door de staat Israël. In het nabije Oosten spelen zij een belangrijke rol in Iran, het zuiden van Irak en ten dele in Syrië en de Libanon.  

Zuid-Oost Aziatisch fundamentalisme binnen de islam

In november 1989 komen fundamentalisten in Lahore voor een conferentie. Zij willen graag van Pakistan een islamstaat maken. Ook hier gaat het weer om de boodschap van volstrekte gehoorzaamheid aan Allah. Het gaat om de einde der aarde. Er zijn binnen deze fundamentalisten twee stromingen: er zijn er die een volstrekte islamstaat nastreven, maar er zijn ook groepen die meer morele en spirituele krachten willen mobiliseren. Zij zijn minder gepolitiseerd. Wij denken bijvoorbeeld aan de beweging van de Jamaaat-i-islami. Deze fundamentalisten zijn overwegend meer actief op politiek gebied dan op religieus intellectueel gebied. De politieke macht moet zoveel mogelijk in handen van gelovigen zijn. De islam impliceert een complete gedragscode voor het leven. Mawdudi stelde dat de islam superieur moet zijn over het totale leven. Het gaat om een theo-democratie. 

Het hindoefundamentalisme

Het hindoefundamentalisme is ondermeer voortgekomen uit het conflict met de moslims in India. De hindoe-extremisten doen ook altijd een beroep op de interpretatie van teksten. Zij worden geleid door ideologische en nationalistische motieven. Het gaat om een hindoe-natie. Zij verwerpen alle vreemde invloeden van buiten. Mensen moeten worden opgeroepen om de hindoe-identiteit te erkennen. Geweld wordt niet geschuwd. 

Het Sikhs fundamentalisme

Aan de ene kant zijn de Sikhs redelijk verdraagzaam: je mag elkaar niet op basis van religie discrimineren. Aan de andere kant zijn er ook groepen Sikhs die buitengewoon gewelddadig optreden. Zij verschansten zich in 1982 in de gouden tempel van Amritsa. Deze gouden tempel werd echter door het Indiase leger bestormd. De Sikhs hebben een afkeer van afgoden. Zij houden hun eigen heiligheid overeind. Een van hun leermeester is Bhindranwale, die wilde terugkeren naar de oude leer. De Sikhs introduceerden weer de baard en het zwaard. Er is in hun kringen vaak meer sprake van politiek passie dan van theologie. Het gaat veeleer om de vruchten van het geloof. Het gaat niet om orthodoxie, maar om orthopraxis.

Boeddhistisch fundamentalisme

Boeddhisten kennen geen autoriteit van heilige geschriften. Wij kennen ondermeer de Theravada traditie. Deze kent een gevoel voor mystieke ervaring. Er is verzet tegen slechte wensen die alleen maar geluk nastreven. Het gaat om de morele deugden, om sociale ethiek, om compassie. Men wil ook eigenlijk niet het geweld rechtvaardigen. Toch kan het soms heel gewelddadig worden, denk aan de strijd tussen de boeddhistische Sinhalezen op Sri Lanka en de hindoeïstische Tamils in het Noorden van Sri Lanka. De boeddhistische identiteit, die men wil herstellen, draagt een vrijwel ontologisch karakter. Ook hier is weer hunkering naar terugkeer, naar de oude leer. Er is soms wel kritiek op de moderniteit in een samenleving, bijvoorbeeld in Tailand. Soms is men ook tegen het geweld. Er is al sprake van een botsing van culturen. Ook zijn er conflicten met de overheden. Er is onder boeddhistische fundamentalisten behoefte aan een onafhankelijkheid. Ook hier is er een behoefte om in leer en daad zuiver te zijn.

Islamitisch fundamentalisme in Maleisië en Indonesië

In Indonesië kennen wij reeds de islamextremisten van de Darul Islam. Zij waren fel gekeerd tegen het koloniale bewind. Zij organiseerden een jihad om los te komen van de kolonisator. Zij begeerden geen seculair nationalisme zoals Soekarno. Zij weren westerse invloeden en zijn streng in de leer. Alles wat riekt naar westerse waarden wordt geweerd. Men wil niet dat vrouwen door kleding en door hun voorkomen seksueel opwinden. Daarom worden vrouwen vaak in het isolement gehouden. God wordt vooral tijdloos, universeel en onveranderlijk beleefd. De islamitische fundamentalisten in Indonesië keerden zich ook tegen de Pancasilistaat. Op het eiland Java vindt men nog altijd aanhangers van jihad. Er zijn inderdaad vrij grote groepen Indonesische fundamentalisten die echter qua aantallen weer in het niet vallen als je let op het aantal moderne moslims in Indonesië die de Panscasili ondersteunen. In de jaren ’50 en ’60 heeft er op het eiland Sulawesi een heftige strijd plaatsgevonden onder leiding van de fanatieke islamleider Kahrmuzakkar. In zijn gebied heb ik in de jaren ’70 rondgezworven. Hij was toen verslagen, maar ik ontmoette nog wel eens fundamentalistische islamieten die vrij onverdraagzaam waren ten opzichte van het christendom. Ik had ook veel last van alle vernielingen die hij had aangebracht: geen weg was er meer in orde, alle bruggen waren afgebroken en vernield. Het is tragisch dat in het huidige Centraal-Sulawesi opnieuw de moderne jihad is toegeslagen. Mensen van buiten hebben zich gevestigd onder de islamitische bevolking en voeren op gezette tijden zeer gewelddadige acties uit: het vermoorden van kerkgangers, het in brand steken van scholen, het vermoorden van kinderen, het doodschieten van een dominee op een preekstoel.

Confuciaans fundamantlisme

De goden zijn een integraal onderdeel van de wereld. De confuciaanse ethiek is kort maar krachtig: doe een ander niet wat je ook niet wil dat aan jou geschiedt. De confuciaanse fundamentalisten zijn van mening dat hun traditionele bronnen de westerse modernisatie zullen versnellen. De overheid draagt een verantwoordelijkheid voor het economisch welzijn en de familie is de basis van de solidariteit. Wie zo consequent leeft, is gehoorzaam aan de ware leer van Confucius.

Japans fundamentalisme

Het betreft hier voornamelijk de positie van het ultranationalisme, zoals wij dat hebben leren kennen in Japan in de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog. Dit ultranationalisme heeft fascistische wortels. Japanners kennen de voorouderverering: de doden worden herdacht en geëerd. Er is een hang naar het verleden. Soms is er sprake van veel syncretisme. In het geloof is er geen plaats voor satan en hel. Het gaat om een eerbiediging van wat de ouderen ons geleerd hebben.  

Het niet-religieuze fundamentalisme

In de wereld is religie nog steeds vanzelfsprekend. Alleen in Noord-Amerika, West-Europa, Australië en Nieuw-Zeeland zal men mensen vinden die zich atheïst noemen. Veel mensen die geen religie hebben, hangen een agnosticisme aan, zij weten niet of God bestaat en trekken geen eindconclusies. De agnost is per definitie niet fundamentalistisch. De atheïst die God volstrekt afwijst, loopt gevaar. De fundamentalistische atheïst komt in dezelfde valkuil terecht als de fundamentalistische gelovige. Zij gaan ervan uit dat zij zoveel met zekerheid weten en op grond daarvan kunnen denken en handelen. In het Oostblok tijden de Koude Oorlog werd godsdienst verworpen. Kerken werden gesloten. Religie was hoogstens een privé-zaak en mocht niet naar buiten worden uitgedragen. Het is opvallend met hoeveel kracht de kerken weer herrezen uit het as na de Koude Oorlog. De religie herstelde zich snel en de kerken liepen weer vol. Het meer filosofisch getinte atheïsme in het Westen is toch indringender gebleken. Het hangt ook samen met een proces van secularisatie. God is niet meer vanzelfsprekend. God hebben wij ook niet nodig om de wereld te verklaren. Bonhoeffer heeft op deze wijze religie kritisch aan de orde gesteld. Volgens hem moeten wij niet opgaan in het transcendente, God is daar waar mensen er voor elkaar zijn. Als wij spreken over God dan gaat het om Jezus die er is voor anderen. Toch kan het atheïsme ook heel onverdraagzaam worden. De gelovige wordt belachelijk gemaakt en niet langer serieus genomen. Religie wordt weggedrukt. Soms wil men een volstrekte scheiding van kerk en staat. Religie wordt geprivatiseerd en vervuld geen rol meer in de publieke ruimte. Er zijn mensen die dat met grote klem beweren en daar ook naar handelen. Zij beginnen zich te verzetten tegen gelovigen die zich organiseren binnen een school, binnen een partij of binnen een organisatie. Merkwaardig is vaak dat atheïsten, die het geloof van christenen en moslims afwijzen, ook uitgaan van een letterlijke interpretatie van de teksten uit heilige boeken. Zij proberen hierin inconsequenties aan te wijzen. Aan gelovige mensen wordt verweten dat zij aanstichters zijn van geweld om religieuze redenen. Opnieuw blijkt dan dat de context waarin religieuze teksten zijn opgenomen niet serieus wordt genomen. De heilige boeken worden dus ten diepste niet serieus genomen. Bijbelteksten worden bakstenen die men naar de ander werpt. Soms kan het atheïsme ook beledigend worden en mensen kwetsen. Religieuze fundamentalisten kunnen hetzelfde doen. Ook zij kunnen kwetsen, uiterst onverdraagzaam zijn en geweld in zetten. Het is dan onbegrijpelijk dat niet-religieuze fundamentalisten hetzelfde kunnen doen. Niet-religieuze fundamentalisten zweren bij het verstand. Het verstand is het tribunaal waar de gelovige voor gedaagd wordt om zich te verantwoorden. Er bestaat minder invoelingsvermogen ten opzichte van religieus belevenen religieuze ervaring. Opvallend is dat ondanks de secularisatie religie toch nog grote invloed heeft in een samenleving. Men is soms verbaasd over de sporen van religie in moderne literatuur. Wanneer men deze sporen van religie onderzoekt, stuit men ook vaak op hele ernstige misverstanden. Bijbelteksten zijn bijvoorbeeld uit hun verband gerukt en krijgen een interpretatie die soms ook nog eens bedacht is door een gelovige. Niet-religieuze fundamentalisten ademen soms ook een gigantische onverdraagzaamheid. Er bestaat nauwelijks meer respect voor de religieuze mens. Na de gebeurtenissen van 11 september moet vooral de islam het ontgelden. De niet-religieuze fundamentalisten proberen de islamitische fundamentalisten in de houdgreep te krijgen. De koran en ook de bijbel worden afgeschilderd als boeken waarin uit naam van God geweld wordt gepredikt. Verzuimd wordt te vermelden dat de teksten in de bijbel en de koran die daarover handelen in een bepaalde context staan. De joden hebben eeuwen lang de confrontatie gekend tussen hun God en alle omringende andere goden van andere volken. Dat was een strijd op leven en dood. In die wereld vereenzelfigde de God zich met een volk. In de koran wordt een strijd op leven en dood uitgevochten ten aanzien van het geloof in de ene waarachtige God. Het is een strijd tegen het Arabische polytheïsme, vele goden, vele geesten. De profeet Mohammed voelde zich geroepen om de belangen van die ene God te verdedigen. Ook in die situatie kan geweld optreden. Toch blijf ik van mening dat jodendom, christendom en islam in hun godsdiensten ook de geweldloosheid kennen. De persoon van Jezus heeft zelfs gezegd: “Vroeger is tegen u gezegd: oog om oog, tand om tand, maar Ik zeg u de vijand lief te hebben, het kwaad met het goede te vergelden.” Ook de profeet Mohammed is terughoudend in het geweld. Het bevel om niet te doden geldt in alle godsdiensten. De communicatie tussen de godsdiensten onderling, tussen de gelovigen en niet-gelovigen is in onze wereld niet optimaal. Wij leven weliswaar in een multiculturele samenleving maar wij kiezen nog niet voor de ontmoeting van de identiteiten. Wij willen nog niet door een ander worden aangesproken, door een ander worden uitgedaagd om ons eigen geloof kritisch te bezien en misschien op bepaalde punten zelfs te corrigeren. Allen willen handhaven wat ze reeds hebben. Moslims kunnen vaak niet begrijpen welke krachten er schuilen achter het materialisme in het Westen, welke krachten de seksuele moraal los doen raken uit een religieus verband. Zij begrijpen niet waarom er zo individualistisch gedacht wordt en de familie niet meer meetelt. Allen kunnen de verleiding niet weerstaan om op een zeker moment te denken dat God aan hun kant staat en dan zijn de rapen gaar. De niet-religieuze fundamentalisten gaan ook uit van een stellige zekerheid: God is een illusie, God bestaat niet. Ook zij kunnen buitengewoon onverdraagzaam en gewelddadig zijn. Want laten we wel wezen, wat de kolonisatoren hebben uitgericht in bijvoorbeeld de Arabische wereld is natuurlijk ongekend: gedenk de doden in Irak, zovelen, zovelen. 

Zoals ik reeds boven heb ik aangegeven, zijn het de agnosten die wellicht meer in de richting komen van Dittrich Bonhoeffer. Zij kunnen het gesprek gaande houden. Laten we naar elkaar blijven luisteren, laten we er vooral voor elkaar willen zijn. Laten we er met elkaar willen zijn voor de wereld. Soms kan het gebeuren dat gelovige en niet-gelovige mensen elkaar raken, elkaar bemoedigen, elkaar steunen. Het kan zelfs zo zijn dat ze geleid worden door dezelfde geest. Dat is een ongekende verrassing. Gods geest is geen persoonlijk bezit dat mensen kunnen claimen. Uiteindelijk is God ontstaan in ons bewustzijn, het is een beslissing in ons brein geweest om in God te geloven, om iemand te erkennen die boven ons uitgaat. Dat betekent dat het geloof buitengewoon subjectief is. Daarom moeten we het ook altijd relativeren.

Ten slotte, er worden in onze tijd allerlei pogingen gedaan om het fundamentalisme te overwinnen. Gemakkelijk is dat niet. De auteur Tariq Ramadan doet in zijn boek ‘Westerse moslims en de toekomst van de islam’ een poging. De eerste les die wij uit de openbaring kunnen trekken, is dat wij niets kunnen zeggen van God wat hij niet van zichzelf gezegd heeft. Dat is een aanzienlijke restrictie. Er valt niet zomaar gemakkelijk te zeggen: God zegt dit of God zegt dat. Wat God van zichzelf gezegd heeft in de openbaring vinden wij terug in de bijbel en de koran en dat vraagt om een buitengewoon zorgvuldige uitleg waarin nooit zekerheid kan worden verschaft. De tweede les van de openbaring luidt dat de mens wordt uitgenodigd tot een diepgaande studie van zijn eigen innerlijk. God zoeken en de behoefte aan hem voelen, kan voortkomen uit de onontkoombare introspectie die van ieder mens vereist wordt. Tariq Ramadan zegt ook dat de koran het woord van God is dat geopenbaard is over een periode van 23 jaar geopenbaarde woord. Het is een tekst die op een gegeven moment in de geschiedenis is geopenbaard onder bepaalde omstandigheden en die aanvankelijk bedoeld was voor degene die het geloof droegen. Het moet benadrukt worden dat de openbaring van een boek of een tekst geen enkele zin zou hebben als er niet vanuit wordt gegaan dat er intellect, menselijk verstand, is, dat de betekenis ervan kan begrijpen. Er wordt nog geen tekst geopenbaard die zonder menselijk verstand is te lezen en te duiden. Daar moet wel aan worden toegevoegd dat het noodzakelijk beroep op de reden niet afdoende is. Wij moeten het boek lezen met het besef van de behoefte aan hem waarover de auteur reeds eerder sprak. De dialoog tussen de godsdiensten onderling, tussen gelovige en ongelovige moet altijd uitgaan van vertrouwen en respect. Altijd weer geldt de erkenning van de legitimiteit van de overtuiging van de ander, gepaard gaande met het respect voor hem. Luisteren naar wat een ieder zegt van zijn heilige schrift en niet naar wat wij ervan begrijpen of willen begrijpen. Daarom is het recht juist in de naam van het vertrouwend respect alle mogelijke vragen te stellen ook de lastigste, omdat het onze bedoeling is tot begrip te komen. Ten vierde, zelfkritiek uitoefenen. Hierin gelegen is onderscheid te maken tussen wat de teksten zeggen, wat onze geloofsgenoten daarvan maken en duidelijk onze persoonlijke positie kenbaar te maken. De thora of de bijbel lezen is voor een moslim ongetwijfeld nuttig evenals de koran lezen dat is voor een jood of een christen of de bhagavadgita voor alle drie. Zo kunnen zij proberen de overtuiging van de ander te begrijpen, maar het lezen moet een meditatie op gang zetten en vragen doen opborrelen. Het mag geen middel tot een simplificerende interpretatie zijn die vergezeld gaat van een beschuldiging. Met al deze opmerkingen geeft Tariq Ramadan aan hoe een dialoog, een gesprek zou kunnen verlopen. Dat behoedt ons voor de valkuil van fundamentalisme. Mensen leven allen in dezelfde werkelijkheid, onder dezelfde zon, maan en sterren. Zij hebben veel gemeenschappelijke ervaringen van verdriet en vreugde. Zij stellen ook allemaal hun vragen: waarom, waartoe, waarheen. Er wordt in de geschiedenis een veelheid aan antwoorden gegeven. Religie wortelt in de conclusie dat God de grond van het bestaan kan zijn, zoals een wit papier een tekening draagt, zo draagt God de werkelijkheid. Maar dat is een interpretatieve keuze van een gelovig mens. Er zijn ook mensen die tot een andere conclusie komen. Dat vraagt om gesprek, begrip, debat, ontmoeting, confrontatie etc. De God in wie mensen geloven, behoort universeel te zijn. Het gaat toch om de God van alle mensen, niet alleen over mijn God of de God van mijn groep. Ik moet beseffen dat ik weliswaar in God geloof en in hem en door  en uit hem kan zijn, maar dat ik nooit zelf God zal zijn of dat ik mij kan identificeren met Gods zaak, zodat ik exact weet wat God wil met mij en de ander. Er is altijd relativiteit. Er is altijd de behoefte om naar die ander te luisteren en met de ander op weg te gaan. Natuurlijk kunnen er momenten zijn dat er keuzes gemaakt moeten worden. Dan kunnen mensen uit elkaar spatten. Dat kan soms heel dramatisch verlopen. Fundamentalisme betekent dat je het allemaal zeker weet. Dat je ervan uitgaat dat het gelijk aan jouw kant is. Dat jij de juiste teksten hebt geciteerd en aangehaald. Dat jij de ander te lijf mag gaan, omdat hij er niks van begrijpt. Meestal is dat een ernstig misverstand.

Ik besef dat er soms gruwelijk momenten zijn in de godsdienstgeschiedenis. Elia ijvert voor God, de enige God. Hij constateert dat de koningen van zijn tijd onderuit gehaald worden door de goden van naburige volkeren. Hij ziet het geloof wegzakken. Hij behoort nog tot de weinige gelovigen. Hij strijdt een gevecht op leven en dood voor zijn God. Hij doodt honderden Baalpriesters. Dan is zijn leven niet veilig meer. Hij vlucht weg en komt terecht op de berg Sinaï. Daar maakt hij van alles mee: orkanen, aardbevingen, bij uitstek de natuurverschijnselen waarin goden zich manifesteren. Maar die ene God voor wie hij altijd ijverde, was er niet. Toen viel er een ijzige stilte en voelde Eila de intuïtie God is er. Daarmee rechtvaardig ik niet de doden. Ik probeer te begrijpen wat zijn ijver was, want wie kiest voor God zal ook consequenties aanvaarden in zijn leven.Laten we wel wezen, de fundamentalist kan in ieder mens opstaan. Ikzelf kan ook een fundamentalist zijn. Veel is nagedacht over de holocaust. Wat gebeurde daar in de Duitse ziel die tot zoveel vernietiging kwam. Daar was sprake van een verabsolutering van het eigen systeem waarin geen plek meer over was voor joden. Zij moesten er uit. Dat is fundamentalisme op zijn dieptepunt.  
Waarheid heeft iets heel aantrekkelijks. Waarheid kan het leven zuiver houden. Waarheid kan ons handelen waarachtiger maken. Waarheid kan een licht zijn. Waarheid kan warmte geven. Maar waarheid kan ook vernietigend worden als ik de waarheid grijp, mijzelf toeeigen en vervolgens te keer ga tegen anderen. De waarheid verschrompelt. De fundamentalist die meent te winnen, sterft. 

Hans Visser, november 2005

 

Etty Hillesum

Etty Hillesum

Preek Kruispuntdienst over Etty Hillesum op zondag 6 maart 2005

Vandaag gedenken we Etty Hillesum, geboren op 15 januari 1914 te Middelburg, gedood in Auschwitz op 30 november 1943 op negentwintigjarige leeftijd. Etty Hillesum was een vrouw, een mens van vlees en bloed. Ze leefde in haar tijd niet volgens de conventies. Ze was rijkelijk non-conformistisch. Ze ging haar eigen weg en dat is natuurlijk heel verrassend voor een vrouw zestig jaar geleden. Zij studeerde rechten, Slavische talen en psychologie. Ze leefde in een moeilijke tijd waarin ze als jodin doorhad dat haar geen lang leven zou worden vergund. Nazi-Duitsland was natuurlijk een verschrikking voor de joden. Maar ze wilde nooit langer depressief zijn dan een half uur, want uiteindelijk wilde ze genieten van het leven.

Erotiek en religie waren voor Etty Hillesum erg belangrijk. Ze heeft enkele mannen verslonden, “want”, zei ze, “ik ben erotisch doorgewinterd”. Maar ze had er ook wel eens last van. Dan zei ze: “Kan ik niet beter non worden of monnik in een groot klooster? Dan kan ik de lusten van het vlees beter bedwingen. Dan zwelg ik niet langer in de erotiek want ik wil eigenlijk maar één man.” Maar zo ging het niet. Zij ontmoette in het leven Julius Spier, een hulpverlener, een wetenschapper. In onze tijd zou hij aan de paal worden genageld door de inspectie van volksgezondheid, want een hulpverlener mag natuurlijk in een machtssituatie geen relatie hebben met zijn patiënten. Nou, dat was Etty een worst. Ze hield van die man, ze had een goede relatie met hem, maar tegelijkertijd wist ze ook weer dat S. ook een relatie had in Londen. Zij had ook nog een andere relatie. En toch werden ze naar elkaar toe gedreven. Soms gaf dat haar ook wel eens het gevoel: ben ik nou een straathoer? Kan ik niet beter een heilige worden? Wordt de vriendschap niet bedorven door de erotiek?

Ze leefde in een spannende tijd. Het werd voor de joden steeds moeilijker. Ze kwam terecht in Westerbork en later op transport naar Auschwitz. Je had geen grip op de geschiedenis. Je kon niks tegen Hitler ondernemen zoals wij niks tegen Bush kunnen ondernemen. Dan zijn mensen maar holle vaten, waar de geschiedenis doorheen spoelt. Maar dat geeft wel eens aanleiding om na te denken over de zin van het leven. Etty Hillesum had het goed gezien: die zin komt niet aanwaaien, die overkomt je niet, die zin moet je bevechten. Je moet de zin zoeken, die zin géven aan je leven. Daarbij speelt religie een belangrijke rol, hoewel God wel eens zoek kan zijn. Ik zei u al: mystiek, religie, erotiek – het hangt allemaal met elkaar samen, het zoeken van God, het zoeken van een man. ‘Ik wil eigenlijk maar door één man begeerd worden’, zegt ze op zeker moment, ‘om dan in mijn vrouwzijn te worden bevestigd. Het is wel erg moeilijk om met God en met je onderlichaam op gelijke voet om te gaan. Is het niet beter dat ik niet langer meer in een vuilnisbak verkeer, maar dat ik een kloostercel verkies?’Je ziet dus dat Etty voortdurend in haar geschriften zoekt naar een rechtvaardiging van haar eigen handelen, maar geen genoegen neemt met goedkope oplossingen. Is het eigenlijk allemaal wel nuttig wat ik doe? Ben ik wel ergens ingeschakeld? Ze weet dat ze als jodin op een dood spoor wordt gezet. Ik zei u al, ze leefde niet volgens de normen van de gemiddelde mens. Soms, zegt ze, zit God in een diepe put in mijzelf en die put is overdekt met gruis en steen. Dan moet je God weer uitgraven. En dat deed ze van harte, want de stem van haar geweten, de stem van God zou niet mogen verstommen. Zeker niet als ze weer midden in het raadsel man zat. Ze kan ook genietend een driehoeksverhouding beschrijven als ze samen met een vriendin een man bemint. Ach, zegt Etty, dat is helemaal niet pervers, ik heb ervan genoten. Natuurlijk, als ik er lang over nadenk, denk ik wel eens: zou één man niet beter zijn? Maar ach, dat overkomt mij niet. Het lukt me niet.
Filosofisch dacht ze na over de bekende woorden van Descartes: ‘cogito ergo sum’ (ik denk en daarom ben ik er), maar ze dacht ook na over de woorden ‘credis ergo non es’ (je gelooft en daarom ben je er niet). Maar tot die laatste conclusie kwam ze niet. Voor Etty was het zo: je gelooft, je denkt en daarom ben je er. God neemt je aan je hand en je gaat gewoon braaf mee; niet moeilijk zitten doen.

Gemakkelijk is het leven niet als je twee mannen hebt, want bij de een verlang je weer naar de ander. Maar ook dat heeft ze in haar leven niet als een geweldig noodlot ervaren. Ze wilde überhaupt niet geloven in het noodlot want, zei ze altijd: ‘Hoe men zich innerlijk stelt tot de gebeurtenissen in het leven, dat bepaalt je lot.’ Er gebeurt van alles in een mensenleven. Je reageert er op een bepaalde manier op en dat bepaalt nou juist je lot. Zo probeerde Etty anderen te begrijpen. Ze probeerde ook in haar omgeving sociaal te zijn. Ze had te doen met mensen. Vooral haar Westerbork-fase bewijst dat. En dan kan ze wel eens wat nadenken over het leven: ‘Ach, de erotiek was wel belangrijk in mijn leven, maar een goed gesprek met iemand, je eigen gedachten verwoorden in poëzie of proza, dat schept toch meer bevrediging.

Het was natuurlijk een verschrikkelijke tijd, vooral in Westerbork wanneer het begin van het einde aanbreekt: de oorlogsdreiging, de vliegtuigen in de lucht, mensen die opgepakt worden, de dreigende dood. Maar, zei Etty altijd: ‘Alle catastrofes komen uit onszelf voort.’ Ze had geen enkele behoefte om God een verwijt te gaan maken. Het geloof bracht haar ook nooit tot vertwijfeling want, zou ze zeggen: zelf ben je de oorzaak van een hele hoop misère in de wereld. Mensen kunnen repressief en hard met elkaar omgaan. We kunnen elkaar naar het leven staan, elkaar vermoorden met gedachten woorden en daden. Natuurlijk loopt een mens wel eens weg uit machteloosheid en je wordt geconfronteerd met de macht van Nazi-Duitsland om te doden. Maar, zei Etty, ik heb wel eens van iemand gehoord die zei: Ik heb de macht om gedood te worden. In Westerbork ervaart ze dat er dingen gebeuren die niet meer met het gezonde verstand voor mogelijk werden gehouden. Verschrikkelijk, zo’n kampement met barakken waar mensen als ratten in een riool leven. Toch zegt ze: Wij kunnen het leven op deze aarde leefbaar houden wanneer we vasthouden aan de liefde die Paulus beschrijft in 1 Kor. 13 : ‘Het leven is goed’. Aan God zal het niet liggen. Als wij maar voorzichtig zijn, als we ons oefenen in de liefde die alles verdraagt. Als het scheef gaat, dat ligt dat aan onszelf.

Ze was ook geboeid door de woorden van Jezus in Matth. 6: ‘Maak u niet bezorgd over de dag van morgen. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen, aan zijn eigen kwaad.’ Het leven is een samenspraak met God. Natuurlijk maakt een mens zich allerlei zorgen: eten, drinken, kleding, huur, de was doen. Maar elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Zelf schrijft ze:’Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Dat is de enige instelling waaronder men het leven hier aankan. Ik leg dan ook met een zekere gemoedsrust iedere avond mijn vele aardse zorgen maar aan de voeten van God. Het zijn heel triviale zorgen, bijv. hoe ik het klaar moet spelen met de was voor de familie en dit soort zaken meer. De grootste zorgen zijn helemaal geen zorgen meer, die zijn al geworden tot een Schicksal, een lot waarmee men vergroeid raakt. Het gaat er voor ons, geloof, niet meer om dat men leeft maar hoe men ingesteld is op de ondergang. Kijk, uit deze woorden blijkt opnieuw de manier waarop Etty het lot ondergaat. Er gebeuren dingen, zoals de geschiedenis gaat door holle vaten. Tegelijkertijd neem je een bepaalde houding aan. Je praat er met God over. Je weet, deze weg wordt doodlopend, hij voert naar de ondergang. En dan toch blijven vasthouden aan het leven zolang je er bent.

Uiteindelijk, op 7 september 1943 wordt ze op transport gesteld. Vlak bij Nieuwe Schans gooit ze nog een kaartje uit de trein. Het is het laatste levensteken. De inhoud van het kaartje luidt: ‘Christien, ik sla de bijbel open op een willekeurige plaats en vind dit: “De Heer is mijn hoog vertrek.” Ik zit midden in een volle goederenwagon op mijn rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagons verder. Het vertrek kwam toch nog vrij onverwacht. Plotseling bevel voor ons, speciaal uit Den Haag. We hebben zingende dit kamp verlaten. Vader en moeder zeer flink en rustig; Mischa eveneens. We zullen drie dagen reizen. Dank voor al jullie goede zorgen. Achtergebleven vrienden schrijven nog naar Amsterdam. Misschien hoor je iets? Ook van mijn laatste, lange brief? Tot ziens van ons vieren, Etty.

In het boek ´In memoriam’worden de honderdduizend joden herdacht die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Hierin vinden wij de aantekening: Hillesum, Esther, 15 januari 1914 geboren te Middelburg, gedood in Auschwitz 30 november 1943. Haar leven voortijdig afgebroken. Joden reageerden verschillend op de naderende dood. De een verloor zijn geloof en de ander behield het. Etty bleef vasthouden aan God. Misschien waren haar laatste woorden ‘sh’ma  Israël’.   Wij bidden ten slotte het Kaddisj-gebed: ‘Laat de grootheid en heiligheid van Zijn Grote Naam vermeld worden in de wereld, die Hij geschapen heeft volgens Zijn wil. En moge Hij Zijn koningschap vestigen tijdens uw leven en tijdens het leven van heel het huis Israël, spoedig en binnenkort. Zegt nu: Amen. Moge Zijn grote Naam geprezen zijn in alle eeuwigheid, moge geprezen met hulde, roem en hoogachting vermeld, verheven, verheerlijkt en met extatische lof bezongen worden de Naam van de Heilige, die geprezen is boven alle uitingen van prijzen, gezang, hulde en troost die er in de wereld geuit worden. Zegt nu: Amen. Moge er veel vrede uit de hemel komen en leven. Voor ons en voor heel Israël. Zegt nu: Amen. Die vrede sticht in Zijn hoge sferen, moge ook vrede brengen voor ons en voor heel Israël. Zegt nu: Amen’.
Hans Visser

 

De ambivalente dominantie van het orgel in de kerkdienst

De ambivalente dominantie van het orgel in de kerkdienst

De ambivalente dominantie van het orgel in de kerkdienst

Laat er volstrekte duidelijkheid bestaan: tegen het orgel als muziekinstrument bestaat geen enkel bezwaar. Mijn bezwaar richt zich tegen de dominante positie van het orgel in de kerkdienst. De geschiedenis van het orgel is op zichzelf reeds veelzeggend. Voor de jaartelling kennen wij het waterorgel, dat zich na de jaartelling ontwikkelt tot het windorgel. Ik denk dat de eerste echte orgels er zo ongeveer in de 9e eeuw zijn. In de 14e eeuw doet het orgel haar intrede als muziekinstrument in de kerkdienst. Het orgel ontwikkelt zich steeds verder. Omstreeks 1500 zijn er vele nieuwe registers. In de geschiedenis van het orgel speelt Bach natuurlijk een belangrijke rol, en zeker niet de geringste. Zijn verdienste zijn onmiskenbaar. In de 20ste eeuw wordt het orgel gebouwd volgens de industriële normen. In 1918 bespeelt Mobach zijn eerste orgel. Het is een boeiende geschiedenis, maar daaruit blijkt reeds direct dat het orgel vanaf den beginne niet vanzelfsprekend is.

Laten wij eens even kort de muziekgeschiedenis doornemen. Muziek is vanaf den beginne populair geweest onder mensen. Gaan we na hoe de situatie was in het Nabije Oosten, dan kunnen we zien dat er reeds vroeg sprake is van muziek. Cadans is hoofdzaak. Muziek speelt vaak een rol bij profetische extases. De oudste muziek die wij kennen is de Sumerische muziek. De Sumeriërs gebruikten lange rieten fluiten, wat kortere pijpen (hobo’s), harpen, trommels, de zogenaamde sistra’s (ratels) en uiteraard de hoorns van dieren. Wat betreft de Israëlitische muziek worden we natuurlijk geconfronteerd met het gebrek aan afbeeldingen, die eigenlijk niet overeenkomstig de wet waren, maar we weten nu zeker dat de Israëlieten de lier en de trompet kenden, de harp en de fluit. Zij zongen liederen – denk bijvoorbeeld aan het lied van Deborah. Waarschijnlijk zal de tempelmuziek na-exilisch zijn, hoewel er toch vaak een terugprojecteren plaatsvindt van muziek na de ballingschap tot David, en het is niet uitgesloten dat David muzikaler was dan wij mogen veronderstellen. De inwijding van de tempel vond plaats met muziekinstrumenten. We ontmoeten in het boek Habakuk ook muziekinstrumenten, dus zij spelen toch een belangrijke rol in de geschiedenis van Israël. We onderscheiden dan ook de tempelmuziek na de ballingschap. Deze kent de trompet, de cimbaal, over en weer vinden beurtzangen plaats, de fluit, de bazuin, de zogenaamde lofar was een ramshoorn die later ook in de synagoge werd gebruikt en nog gebruikt wordt, de kinor, de lier of de harp, de nebel, de tamboerijn, de trommel. De Israëlitische muziek, tot uitdrukking komend in de tempelmuziek, was dus rijk gevarieerd; veel instrumenten, veel klanken.

Wat betreft het Nieuwe Testament kunnen wij vaststellen dat fluitmuziek alom bekend was, zoals wij lezen in de evangeliën: “Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst” (Matthéüs 11:17). Jezus nam ook deel aan de lofzangen. Paulus’ positie ten aanzien van het hele muzikale gebeuren is niet helemaal bekend. In I Corinthiërs 14:7 “Hoe toch zal men zelfs bij onbezielde dingen, die geluid geven, fluit of citer, als zij geen verschil in toon doen horen, weten wat op de fluit of de citer gespeeld wordt? Immers, indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich gereed maken tot den strijd?”

Muziek acht ik van belang voor de kerkdienst. Muziek kan betekenis hebben voor mij door wat zij in mij oproept en met mij doet. Muziek kan de taal van het hart worden. Het geluid van muziek is een beweeglijk proces in ruimte en tijd. Muziek is een taal die wij spreken en verstaan, maar die we niet kunnen vertalen. Muziek en stilte horen bijeen. De stilte in een kerkdienst zal de muziek mogelijk maken. Er is ook altijd een slingerbeweging tussen geluid en stilte. “Music is inscribed between noise and silence.” Kenners zullen weten dat er identiteitscriteria zijn voor muziek: wat maakt de muziek tot wat het is?

Interessant is om na te gaan hoe bij Pythagoras de muziek wordt verstaan op de wijze waarop getallen bestaan. De hemellichamen bewegen in een wiskundige verhouding en brengen onhoorbare hemelse muziek voort, en de aardse muziek is een afspiegeling van de hemelse muziek. Zo is het allemaal eens begonnen. Laten we wel wezen, we zullen nooit weten wat muziek werkelijk is als we geen rekening houden met de functie die muziek in het dagelijks leven heeft. De Franse filosoof Derrida heeft altijd gesproken over het kader dat muziek heeft. Hij bedoelde de grens tussen muziek en niet-muziek. Ook dat is heel interessant. Er zit in een kerkdienst ook een niet-muziekgehalte, naast de stilte. Het Woord is van groot belang. Paulus was daarvan reeds een schoon voorbeeld. Zoals ik reeds eerder zei, is de stilte een mogelijkheidsvoorwaarde voor muziek. De stilte kan overgaan in muziek.

Het orgel is een van de vele instrumenten. Ik heb nooit begrepen waarom het nou niet mogelijk is om een kerkdienst te vieren met alle instrumenten: fluiten, cimbalen, harpen, trompetten, trommels. Dat zou de kerkdienst verlevendigen. Dat zou mensen trekken. Ik hou van klassieke muziek, maar ook van popmuziek. Maak er een rijke variatie van. Laat niet altijd dat orgel zo dominant aanwezig zijn. Het orgel behoeft niet te verdwijnen uit de kerk. Het mag er zijn, maar het hoeft niet. In de Pauluskerk hebben we in het begin nog geprobeerd om een muzikale groep te maken, een klein orkestje. Dat is mislukt. Jammer, maar wat niet is kan nog komen.

Hans Visser juni 2007

Toeval en schepping

Toeval en schepping

De Griekse filosoof Aristoteles heeft grondig nagedacht over het begrip toeval. Opvallend is dat wat hij toen gezegd heeft, door alle filosofen na hem is overgenomen. Aristoteles onderscheidt een drietal vormen van toeval. In de eerste plaats het accidentele toeval. Dat is iets wat bijkomstig is en niet wezenlijk. Ik heb bijvoorbeeld bruine ogen, maar dat zegt verder niets over wie ik ten diepste ben. Dat is een bijkomstig verschil; in de tweede plaats onderscheidt Aristoteles de contingentie. Hier gaat het om mogelijkheden: iets wat niet onmogelijk is, maar ook weer niet volstrekt noodzakelijk. Toeval betekent: het had ook anders kunnen zijn. Daarvan is de wereld natuurlijk vol: het proces van evolutie, de geschiedenis van mensen, ons eigen leven. Het feit dat ik besta is uiterst toevallig in de zin dat zich van de duizenden zaadcellen nu juist deze ene cel zich heeft versmolten met de toen aanwezige eicel; in de derde plaats kennen we het toeval dat bepaald wordt door het lot. Mensen hebben wel eens het gevoel dat er noodlotsmachten zijn die op onvoorspelbare wijze het menselijk handelen beïnvloeden. We hebben daar geen greep op. Een onverwachte ziekte die een jong kind doet sterven. Ook onze geboorte is natuurlijk een stom toeval, de meest ondemocratische daad die er bestaat: niemand heeft mij gevraagd of ik geboren wilde worden.

Zoals gezegd, staan we in een proces van evolutie, in een geschiedenis van mensen waarin niet alles is gedetermineerd. We zouden het misschien wel prettig vinden als alles volgens regels verliep die we allemaal konden achterhalen, maar zo is het niet. Inmiddels is in een aantal wetenschappen de chaostheorie ontwikkeld: er gebeuren ook onvoorspelbare dingen. Wij mensen proberen alles te controleren en te beheersen en we willen eigenlijk greep krijgen op het toeval. We willen niet dat dingen zomaar toevallig gebeuren. Maar toch, het toeval lijkt de beheersing als een schaduw te volgen. In deze wereld is bijvoorbeeld de malaria bedwongen. Miljoenen mensen hebben het leven gelaten door de malaria. Nu zijn er plotseling te veel mensen, die weer een probleem krijgen met honger. Zo zie je: er is weer iets nieuws dat we niet hadden verwacht. De moderne technologie in de wereld heeft veel zegen gebracht, maar tegelijkertijd een ecologische catastrofe veroorzaakt. Ook dat hadden we niet direct door.

Wij mensen maken deel uit van dezelfde werkelijkheid. Wij spelen daarin onze eigen rol. Die werkelijkheid kun je benaderen door geloven, door weten en door kennen. In den beginne heeft de mens veel gehecht aan het geloof, omdat het kennen nog onvoldoende was. Je zou kunnen zeggen dat er in de late Middeleeuwen een onderscheid gaat ontstaan. Mensen beginnen dingen te weten die wel eens wat strijdig zijn met het geloof en dat leidt ook tot conflicten. Dat conflict is voor een deel wel opgeheven, maar voor een deel duurt het nog voort. Het is altijd goed om een onderscheid te maken tussen geloven en weten. Zo kan ik zeggen dat ik weet uit onderzoek dat er sprake is van een betrekkelijke evolutie. Ik weet er nog niet alles van, er zijn nog veel gaten in onze kennis, maar we kunnen toch een bepaald zicht krijgen daarop. Tegelijkertijd zeg ik: ik geloof dat God de wereld bedacht heeft en geschapen. Je zou kunnen zeggen: dan is het geloof meer een duiding van de werkelijkheid, een interpretatie van de werkelijkheid. Ik heb in een vorige preek daarvan wel eens een voorbeeld gegeven: de broers, die jaloers zijn op Jozef, verkopen hun broer. Ze hebben een hekel aan hem. Jozef wordt altijd voorgetrokken door zijn vader. Jozef belandt in Egypte, waar hij later zijn eigen broers weer zal redden van de hongersdood. Maar in de bijbel staat rustig geschreven dat God Jozef naar Egypte zond, terwijl iedereen natuurlijk wist dat hij door zijn broers was verkocht. Dat is nou een duiding van de geschiedenis. Zo is Genesis 1, het scheppingsverhaal, niet een of ander handboek voor evolutie of een natuurkundeboekje, nee, dat is gewoon een belijdenis geweest van een Joodse priester, omstreeks 500 voor Christus. Hij kende allerlei scheppingsverhalen en heeft getracht om het unieke karakter in zijn verhaal te benadrukken.

Wij interpreteren en wij beleven de kosmos als schepping, maar dat geschiedt binnen het kader van een symbolisch universum: het geheel van voorstellingen en ervaringen en structuren dat het beeld van de werkelijkheid voor een mens vormt. Wij mensen kunnen niet zonder symbolen – let op de kunst, de religie, romans, poëzie etc. Het gaat om idealen, dromen, metaforen, verhalen, gelijkenissen, belevenissen, fascinaties, obsessies, Aha-Erlebnisse. Met symbolen kun je natuurlijk heel veel kanten uit. De Franse filosoof Monod gaat uit van een volstrekte, blinde doelloosheid. De werkelijkheid heeft iets weg van een nachtmerrie. Mensen spelen in een zigeunerorkestje, ergens in de randen van ons melkwegstelsel, en niemand luistert naar hen. Wat heeft het allemaal voor zin? De theoloog van Holk zei eens: “Hoe zwijgender de ruimte, hoe levenlozer het spel van lichten en krachten, hoe toevalliger het leven van de mensen; de mens staat alleen. Hij moet zich scherp zetten om zich te kunnen handhaven. In dit uitdijende universum met miljarden, miljarden sterren, kunnen wij ons als mensen op die aarde toch eenzaam voelen. Wat gebeurt er allemaal om ons heen? Is het waar wat Monod zegt, of zal ik mij schrap zetten om te overleven en mij te handhaven? De keuze die ik maak is dat ik kies voor de bijbelverhalen als symbolen voor de duiding van de werkelijkheid en dat doe ik omdat ik kennelijk in mijn hart door datgene wat ik als God beleef, overtuigd raak. Dan ga ik opnieuw letten op het toeval. Dan is het toeval als een radar van God die glijdt langs alle mogelijke pijlpunten in mijn bestaan.

Het toeval schept ook verrassing; er kan iets nieuws komen. Toeval kan een teken van vrijheid zijn. We kunnen zelfs spreken over de genade van het toeval. Mij valt iets toe als een groot geschenk. In die bijbelverhalen leren wij God kennen als een bevrijder, een verlosser. Uit al die verhalen blijkt duidelijk dat er bevrijd wordt van componenten in de werkelijkheid die mensen kapot maken: ziekten, rampen, oorlogen, honger, blinde doelloosheid. Er zijn natuurlijk altijd mensen die zeggen: “Ik leer God kennen in de natuur.” Natuurlijk, de natuur kan indrukwekkend zijn; de wandeling door een mooi bos, door de duinen, langs het strand, op de bergen in Zwitserland. Maar die natuur is toch te mooi, te grillig en te wreed. Ik leer daar God toch niet kennen. Ik loop toch vast in een moeras. Ik verblijf in een wereld die niet afgemaakt is, een wereld in wording. Zelfs het scheppingsverhaal in Genesis 1 maakt duidelijk dat in den beginne alles woest en ledig was, er was duisternis en water. God maakt daar geen eind aan. Hij schept alleen een leefbare situatie voor mensen. Hij scheidt licht van donker en land van water, maar de chaotische krachten blijven. De schepping is in die zin nooit afgemaakt. De wereld is in wording en in dat proces van wording spelen mensen een rol. God is daarin verborgen. Onze godsvoorstellingen zijn dan ook volstrekt ontoereikend. Wij kunnen slechts spreken in metaforen. Einstein, iemand die het universum goed kende, was van mening dat wat hij onderzocht, het godsgeloof bevestigde. Hij vond de werkelijkheid zo fantastisch in elkaar zitten dat hij zei: ”Daar moet God achter zitten.” Hij kreeg een conflict met de grondlegger van de kwantummechanica, waarin juist alles weer onzeker begint te worden. Einstein wilde daar niet van weten: “God dobbelt niet.” Toch moeten we zeggen dat de kwantummechanica in bepaalde opzichten gelijk heeft gehad. Er is sprake van een principiële onzekerheid. Niet alles is voorspelbaar. Een mens blijft zich rot zoeken. Niets is zeker. Die chaostheorie doet zich overal voor en bovendien is het zo dat ik als subject door de mij omringende wereld wordt beïnvloed en dat ik op mijn beurt die wereld beïnvloed. Subject en object zijn niet van elkaar te scheiden, maar beïnvloeden elkaar. Daarom wil ik altijd graag weten over welke god we het hebben.

Ik heb u voorgelezen uit Hebreeën 1. Daar staat dat God vele malen op velerlei wijze tot de vaderen gesproken heeft. En dan gaat het over Abraham, Izak, Jakob, Mozes en alle andere profeten. Allemaal verhalen die handelen over bevrijding, het wegtrekken, het op weg gaan. Ze gaan ook over de schending van de thora, die nou juist bedoeld was om een leefbaar leven te kunnen leven. Het gaat over een nieuwe en een andere wereld die er moet komen.

“Tenslotte”, zegt Hebreeën, “wordt God ook nog eens zichtbaar in die onvergetelijke mens, Jezs, die eigenlijk, zoals Johannes zegt, het mens geworden Woord is. Het Woord waarmee God de dingen heeft geschapen in Genesis 1. God sprak: ”Er zij licht en er was licht.” Dat Woord wordt zichtbaar in Jezus. Vandaar ook dat Hebreeën zegt: “God schept ook door het Woord, God schept ook door Jezus als een soort middelaar.” Let wel, Jezus is en blijft mens, deel van onze eigen werkelijkheid. Dat is natuurlijk iets heel verrassends in de christelijke religie, dat je bij andere godsdiensten nauwelijks tegenkomt, dat het goddelijke zó diep afdaalt in het menselijke, en dan wordt ook nog duidelijk dat het gaat om barmhartigheid, om compassie, bekommernis, rechtvaardigheid. Jezus is ook een soort fellow-suffering. De God van Abraham en Mozes komt ons nabij.

In deze Jezus als vlees geworden Woord, vinden alle dingen hun bestand. Let wel: goed en kwaad. Wat mensen aan kwaad bedreven hebben, hun verraad; hun ontrouw wordt vergeven. Het kwaad zal ook worden uitgeroeid. Natuurlijk deugt er veel niet in deze wereld, maar het zal voorbij gaan. In tegenstelling tot professor Van der Beek versta ik de wereld niet vanuit het kruis, maar ik wil hem verstaan vanuit de God die we hebben leren kennen in die oud-testamentische verhalen. Die oud-testamentische God die afdaalt in onze werkelijkheid, die ook een goede herder wordt genoemd, die dat ene schaap zoekt dat kwijtraakt. Uiteindelijk belandt Jezus aan het kruis. “Maar”, zo zegt het Nieuwe Testament: “Ons staat een nieuwe wereld te wachten.” Jezus staat op uit de dood. Dat is een symboolverhaal. Het is niet te fotograferen, het is niet met een camera op te nemen. Het zit aan de rand. Het is een symbool dat verwijst naar een werkelijkheid die ons verstand ver te boven gaat. Maar het gaat om een nieuwe wereld. Jezus keert ook niet terug in het oude leven. Jezus geeft een beeld van een nieuw leven. We staan op in een nieuwe wereld. Ook dat is natuurlijk heel interessant in dit universum, dat er een idee is van een nieuwe wereld. Symbolen geven dus altijd te denken: hoe zal het allemaal zijn? Natuurlijk ben ik een product van contingentie. Ik ben op deze wereld geworpen. Ik sta daar alleen. Maar toch word ik geroepen om in mijn eenzaamheid mijzelf te aanvaarden als een medeschepper naast God, want dat heeft God voor ogen: dat die mens met hem meeschept, meedoet, ook denkt over die toekomst, dat hij ook de roeping voelt om naar een ander om te zien en dat hij wil werken aan een wereld zoals God die droomt voor ons; een droom waarin ik mee mag dromen en die ik mee mag realiseren.

Hans Visser, februari 2006

Religieus geweld

Religieus geweld

Om de achtergrond van religieus geweld te begrijpen, is het noodzakelijk om na te gaan hoe het Jahwisme zich in de geschiedenis van Israël heeft ontwikkeld. Het Jahwisme betekent: het geloof, gekoppeld aan de naam van God, Jahwe, die betekent: Ik zal er zijn voor u. Wij kunnen aannemen dat de geschiedenis van het volk Israël die valt te verifiëren, ongeveer aanvangt tijdens de profeten-eeuwen: achtste en zevende eeuw voor Christus. De geschiedenis daaraan voorafgaand is meer een compositie van latere redacteuren geweest. Zo nemen we aan dat het volk Israël aanvankelijk heeft bestaan uit allerlei stammen, die vanuit de woestijn opgerukt zijn naar het huidige Palestina, dat vroeger Kanaän heette. Deze stammen zijn met elkaar verenigd tot het volk Israël. Zo nemen we aan dat er een stam was van Levi, die in Egypte heeft verbleven, zich heeft losgemaakt van de Egyptische slavernij, naar de Sinaïtische woestijn getrokken is. Daar duikt de persoon Mozes op. Mozes heeft de ervaring met de brandende braamstruik, waar hij de godsnaam te horen krijgt. De God om wie het gaat, die het volk Israël wil bevrijden uit Egypte, dat is de God die heet: Ik zal er zijn voor de mensen. Na een zwervend bestaan in de woestijn zijn de stammen opgetrokken naar Kanaän, hebben nog een tijdje geleefd als half-nomaden, maar vestigen zich uiteindelijk dus in het land Kanaän. Daar zijn mensen die geloven in allerlei goden. Een van de belangrijkste is El, die gezien wordt als de schepper van hemel en aarde, als de voorzitter van alle goden en als de onderdrukker van de machten. De Israëlitische stammen die kennis hebben gemaakt met Jahwe – die hen bevrijd heeft uit Egypte en hen een nieuw land heeft gegeven – wordt nu vereenzelvigd met deze El. Jahwe is dus de El van de Israëlitische stammen. Maar dat gebeurt niet met andere goden. Een hele populaire god was Baäl, een landbouwgod, die grote aantrekkingskracht uitoefende op de mensen, die allemaal van de landbouwactiviteiten afhankelijk waren en zich graag hielden aan allerlei cultusgebruiken en religieuze voorschriften die een oogst garandeerden. Baäl was dus zeldzaam populair.

Wat wij waarnemen in de geschiedenis is, dat er in de achtste en zevende eeuw voor Christus een strijd ontstaat tussen Jahwe en Baäl. Aanvankelijk hebben al die stammen – ook de Israëlitische stammen – geloofd in Baäl en andere goden, maar dan komt het tot een confrontatie, met name onder Elia. Elia stelt de vraag: Wie is nou de echte God? Is dat Jahwe of is dat Baäl? Elia laat een offer brengen en de echte God zal het vuur ontsteken op het altaar. De Baäl-priesters slagen er niet in. Elia wel, en dan weet iedereen dat de beeldloze God, Jahwe, de echte is. Elia besluit om de vierhonderd Baäl-priesters te doden. Dit is natuurlijk een duidelijke vorm van een gigantisch religieus geweld. Maar laten we wel wezen: het gaat hier om een strijd op leven en dood tussen Jahwe en Baäl.

Men zou kunnen zeggen dat de profeten in de zevende en achtste eeuw voor Christus de basis hebben gelegd voor het monotheïsme. Aanvankelijk hebben al die stammen geloofd in meerdere goden. Jahwe, die El was, was dan wel zo’n beetje de baas van alle goden, maar ook aan andere goden werd nog waarde gehecht. De profeten in de zevende en achtste eeuw maken daaraan een eind. Er is maar één God en dat is Jahwe. Deze God kiest partij voor de mensen in de verdrukking – denk aan Egypte – en Hij wil hen bevrijden. Zo is Jahwe aanvankelijk gewoon een stamgod. Hij vecht aan de zijde van de stammen die Hij heeft verkozen tegen de andere stammen die hen kwaad berokkenen. De Amelekieten bijvoorbeeld, vallen de joden aan in de rug. Dat vindt God zó gemeen, dat hij besluit om die Amelekieten uit te roeien. Het gaat vaak om defensieve oorlogen, maar ook offensieve oorlogen. De strijd tussen al die afgoden en Jahwe is een strijd waarin God zich gaat ontwikkelen als een universele God, die niemand naast zich duldt. Wat dat betreft is God eigenlijk jaloers. Hij wil geen liefde delen met andere goden. Dat is ook de kern van het monotheïsme dat Israël voorstaat. De ene God is uniek, enig in zijn soort, universeel en hij is ook één. Wat dat betreft zijn jodendom, christendom en islam met elkaar verbonden. Dat is eenzelfde religieuze grondslag.

Er zit in de heilige boeken van bijbel en koran veel gewelddadigheid. Die kunnen wij uit de religieuze achtergronden in die tijd wel verklaren, maar het is niet de bedoeling dat deze teksten gaan dienen om later in de geschiedenis geweld goed te gaan praten of te rechtvaardigen. Je kunt dus niet met een beroep op bijbelteksten gaan zeggen: “Het is terecht dat de Amerikanen in Afghanistan vachten of Irak.” Dat is baarlijke nonsens. Natuurlijk zijn er veel bijbelteksten die het geweld rechtvaardigen. Er worden volkeren in de pan gehakt. Israël zelf verdwijnt in ballingschap, omdat Israël een aanhanger was van de afgoden en dan heeft God er eigenlijk niet zo veel zin meer in. Maar uiteindelijk nokt God nooit af. Hij blijft trouw aan Israël en de conclusie van Israël is uiteindelijk geweest: die God is uniek, enig en universeel. God is een Bevrijder, maar hij is ook een Schepper. Hij is ook geïnteresseerd in andere volkeren. Je ziet dat de grote profeten heel langzamerhand de deur gaan openen naar die volkeren, dat ook steeds duidelijker wordt dat wie zich toewijdt aan God, wie gehoorzaam is aan God, wie de thora van God uitvoert, dat die ook vrede zal krijgen. Ik denk aan II Kronieken 15, waar staat geschreven dat de Judese Koning Asa gehoorzaam is aan de thora, de afgoden vernietigt, vrede ervaart. Tijdens zijn regering is er 35 jaar lang geen oorlog. Dat is op zichzelf veelzeggend. God zoekt de oorlog niet, maar hunkert naar de sjaloom. Mensen moeten wel trouw blijven.

Men zou kunnen zeggen dat de komst van Jezus een definitieve doorbraak is naar alle volkeren. Jezus staat in de joodse traditie, sluit ook aan bij de thora en de profeten, maar maakt de poort open naar de andere volkeren. Hij zegt tegen de discipelen: “Maakt alle volkeren tot mijn discipelen.” Jezus benadrukt de geweldloosheid. Kwaad moet met goed worden beantwoord.

God is de God van alle volkeren. God heeft bemoeienis met alle volkeren. Paulus zal dat later in zijn contact met de Grieken ook benadrukken. God is geïnteresseerd in elk volk. Hij gaat met ieder volk een eigen weg. Alle mensen, ook andere volkeren, stammen van God af. God is uiteindelijk degeen in wie wij ons bestand vinden. Uit en door hem zijn wij. Er is dus een ontwikkelingslijn van een stamgod die kiest voor een klein stammetje tot een universele God die andere volkeren niet wil laten verdwalen. Dat betekent ook dat er een strijd is om de waarheid. Er zit in het geloof in God een uiting van waarheidsbesef. Daarom zullen mensen opkomen voor mensenrechten. Er moet respect zijn voor mensen. Er moet niet gejat worden of bedrogen of gedood. Mensen moeten worden lief gehad. Er is vrijheid van geloof en geweten. Mensen mogen zeggen wat ze denken. De waarheid is dat God uniek is en enig. Daar zetten wij ook al onze kaarten op.

Wie God zoekt, doet de thora recht en de thora wordt altijd aangepast bij de tijd. In onze tijd is dat het milieu, de duurzaamheid, de ontwikkelingssamenwerking, de bestrijding van de armoede, het zich aantrekken van het lot van vluchtelingen, het tolerant zijn ten opzichte van andersdenkenden, etc., want sjaloom betekent dat er geen oorlog is. Wij leven in een tijd waarin mensen nog altijd hun eigen afgoden creëren: geld, macht, prestige, bezit, maar er zijn ook talloze mensen die God overbodig achten. God is uitgestoten, God wordt dood verklaard, God is een illusie of een droom. Maar een gelovig mens is natuurlijk ook tolerant ten opzichte van de waarheid van deze unieke God, die barmhartig is en rechtvaardig, de God die ervaren wordt als de grond van het bestaan en daarom zal een gelovig mens het ook niet pikken als anderen God menen belachelijk te moeten maken of God zomaar afschrijven. Maar voorzichtigheid is geboden, want laten we wel wezen, gelovigen roepen zelf ook vele misverstanden op. Soms kan het beter zijn om te zwijgen, maar het kan noodzakelijk zijn om voor de waarheid uit te komen, om te protesteren, om verzet aan te tekenen tegen baarlijke nonsens die over God wort uitgesproken. Maar wie streeft naar sjaloom wordt geleid door wijsheid en de wijsheid die Jezus ons leerde was ook: heb je vijanden lief. Dat betekent niet alleen respect voor je eigen soortgenoten en geloofsgenoten, maar ook respect voor de mensen die er zo totaal anders over nadenken en jou vijandig gezind zijn.

Hans Visser, mei 2007

Bonhoeffer

Bonhoeffer

Deze maand is het zestig jaar geleden dat Diettrich Bonhoeffer werd opgehangen in een gevangenis in Duitsland. Hij behoorde tot de Duitsers, die Hitler vanaf den beginne niet zagen zitten en zich tegen zijn gedachtegoed hebben verzet. Dat bracht Bonhoeffer in de gevangenis waaruit hij niet meer bevrijd is. Hij is beroemd geworden door de brieven die hij schreef vanuit de gevangenis. Het zijn ook deze brieven, die mij persoonlijk altijd zeer geïnspireerd hebben tot de keuze van mijn werk gedurende mijn loopbaan als dominee. Ik zou het werk in de Pauluskerk niet hebben kunnen volbrengen zonder de inspiratie van deze man, ontleend aan zijn brieven.

Ik wil graag nog even aandacht vragen voor een vijftal componenten in die brieven:
In de eerste plaats nodigt Bonnhoeffer iedereen uit om goed te communiceren met zijn medemens. We leven in deze wereld en zijn op elkaar aangewezen. We behoren te weten wat er leeft bij een ander, het gaat om dialoog met de wereld. Wij moeten niet omhoog gericht zijn naar de hemel of God diep in ons hart zoeken, neen, we zullen altijd in gesprek moeten zijn met die ander. We zullen dan ook de meest aanvechtbare dingen moeten bespreken, want wij mensen zijn in het contact met elkaar vrij oppervlakkig.
Bonhoeffer nodigt ook uit om na te denken over de vraag wat de rol van God is in het leven van alledag. Hij hield zich ook bezig met de relatie tussen geloven en weten. Er moet een balans zijn tussen geloven en weten. Er zijn mensen die alleen willen geloven en niets willen weten. Er zijn mensen die alles willen weten, ook de dingen die niet geweten kunnen worden, en gooien het geloof aan de kant waar het gaat om een balans tussen beide.

In de tweede plaats besefte Bonhoeffer dat er in het leven dingen zijn die een onherroepelijk verloop hebben. Dat duiden wij altijd aan met het lot. Hoe verhoudt zich nu het lot tot God? Je kunt God en lot niet laten samenvallen, maar je kunt ze ook niet scheiden. In God schuilt ook lot. Op God kun je een beroep doen, maar er is ook iets in God waar we niets mee kunnen. We krijgen de mededeling dat we dodelijk ziek zijn. Het is een aflopende zaak met ons leven. Dat is een onherroepelijk lot waarin geen keer gebracht kan worden. Daarom is Bonnhoeffer gefascineerd door verzet en overgave. Een mens moet op een bepaalde manier met dat lot omgaan. Hij moet er niet altijd in berusten, hij moet ertegen tekeer gaan. Hij moet een strijdbare houding aannemen, maar er is een moment dat hij de strijd zal staken en zich overgeeft aan God. Bonhoeffer gaf daarvan zelf het voorbeeld. Vlak voor zijn dood was hij in gebed verzonken. Hij wist dat zijn dood nu onherroepelijk was, maar het verzet blijft.

Bonhoeffer was ook gefascineerd door de persoon van Don Quichote, die wist dat deze wereld anders moest. Vaak wordt Don Quichote wat belachelijk gemaakt, dan gaat het om mensen die idealen hebben die toch niet gerealiseerd kunnen worden. Nee, Bonnhoeffer wilde graag dat wij allemaal willen behoren tot die mensen die zien wat nog niet is en die geloven wat nog niet kan. Daar gaat het ten diepste om. Ook in zo’n gemeenschap als de Pauluskerk; dat je ziet wat er nog niet is en dat je gelooft wat nog niet kan. Dat je dat nooit opgeeft.

Dat brengt mij bij een derde aspect. Bonhoeffer bepleitte een religieloze benadering van het christendom. Onder religie verstaat hij een instituut dat samengesteld is uit dogma’s, leerstellingen, heilige boeken, geestelijken, gebouwen, machthebbertjes, moralisme. Religie is een manier om de wereld te willen verklaren. God wordt vaak gehanteerd als een werkhypothese. God moet de gaten vullen in onze kennis. Mensen verschuilen zich achter God en ze beseffen daarbij niet dat ze toch betrekkelijk autonoom zijn. Mensen zullen zelf hun problemen moeten oplossen, zelf de knopen moeten doorhakken, keuzes moeten aangaan. Wij laten dat niet in gemakzucht aan God over, zo in de trant van: wat God doet, is goed. Bonhoeffer wil ook niet dat we gaan bidden voor dingen die wij zelf moeten opknappen. Een mens heeft intellect gekregen om het ook goed te gebruiken. Deze religieloze benadering van het christendom maakt ons ook wat onverschillig ten opzichte van het instituut. Je wordt teruggeworpen op je persoonlijk geweten. Je kunt je niet verschuilen achter een paus of een synode, achter een geestelijke of achter een leerstelling. Jij moet zelf zin geven aan je leven door te strijden voor humaniteit.

Dat brengt ons bij een vierde punt. Waar zullen wij God vinden in deze wereld? God is niet in de hemel, God is niet diep in ons hart. Nee, zegt Bonhoeffer, God ontmoeten wij in de ander, in de ontmoeting met de ander. Gods naam luidde toch ook altijd, dat hij er wilde zijn voor de mensen? Jezus werd Immanuël genoemd: God met ons. Ook Jezus had als enige pretentie dat hij een mens wilde zijn voor andere mensen. Zo, zegt Bonhoeffer, is God in de wereld. Dat betekent dat God ook lijdt aan de wereld. Soms lijkt het alsof God bezwijkt aan de wereld. Dat is gedemonstreerd in het leven van Jezus. Maar toch blijft God middenin het leven staan. Waar mensen met elkaar samen willen zijn en waar mensen er voor elkaar willen zijn, daar zal God bloeien en groeien. Daar zal een mens uiteindelijk het transcendente beleven. Natuurlijk kan een mens mystieke ervaringen hebben door een icoon te kussen, door een kaars te branden in een kerk, maar uiteindelijk is God op straat, zal God zich vereenzelvigen met de mensen die ons pad kruisen, die ons nodig hebben, die wij misschien nodig hebben.

Dat brengt
ons bij de laatste component: wat is dat dan, christen zijn in de samenleving? Voor Bonhoeffer is dat eenvoudig: een mens bidt en hij werkt. Een mens geeft zich over aan God en tegelijkertijd zet hij zich in voor een ander en probeert hij het goede te doen voor anderen. Een mens is ook bereid om deel te nemen aan het lijden. Humaniteit heeft dus ook een goddelijke dimensie. Waar mensen er voor elkaar zijn, met het oog op de toekomst, daar zal God in hun midden zijn, daar zal God ook beleefd worden.

 

 

 

Van Verzorgingsstaat tot Veiligheidsstaat

Van Verzorgingsstaat tot Veiligheidsstaat

Het is de kunst om de balans te vinden tussen het private en het publieke. Het Nederlands drugsbeleid kwam tot stand toen het publieke nog domineerde. Hulsman en Baan pleitten in de jaren zeventig voor normalisering van het drugsgebruik. In hun ogen heeft criminalisering een averechts effect. Het drugsprobleem is een volksgezondheidprobleem. De politie maakt ook niet langer meer jacht op de individuele drugsgebruiker. Het was ook de tijd dat we hier in Rotterdam met groepjes gebruikers discussieerden met de latere politiecommissaris Tjibbe Reitsma, die een omslag wenste. Er was in 1987 brede steun voor het ontstaan van Perron Nul. De junkiebonden waren inmiddels van de grond gekomen en de overheid hechtte aan harm reduction. Harm reduction betekent altijd tolerantie. Het gaat om respect voor persoonlijke keuzes en voor de rechten van de mens. Harm reduction wil de bescherming van de gezondheid. Zij die actief waren in de harm reduction engageerden zich met de gemarginaliseerde mensen, groepen waar armoede, werkeloosheid, ziekten, mentale gezondheid, onbekwaamheid ten gevolge van psychische kwalen en stoornissen de agenda bepaalden. Drugsgebruik werd neutraal benaderd en niet moralistisch: een drugsgebruiker is een soeverein burger met een eigen autonomie. Het drugsbeleid moet gebaseerd zijn op de praktijk en de wetenschap en niet op ideologie. Geen ‘war on drugs’, geen drugsvrije samenleving, maar respect voor mensenrechten. De junkiebonden functioneerden in die tijd nog als echte belangenverenigingen onder leiding van eigen mensen zoals Nico Adriaans. In 1981 bepleitten wij tijdens het eerste symposium in de Pauluskerk voor de medisch-sociale heroïneverstrekking. De pleitbezorgers van toen werden voor gek verklaard, maar tragisch is wel dat wij de drugsscene in dit land hebben laten verzieken door de cocaïne voordat we omstreeks 1997 geraakte tot de aanvaarding van voorstellen voor heroïneverstrekking. Uit mijn lezing uit 1981 neem ik nog het volgende citaat over:

De schrijver Franz Kafka heeft een diepgaande invloed op mij uitgeoefend met zijn verhaal over de ‘gedaanteverwissling’. De hoofdpersoon ontdekt op een morgen, dat hij in een monsterachtig gedierte is veranderd. Het verhaal schildert ons het dramatisch verloop van de communicatiestoornissen tussen Gregor Samsa en zijn naaste omgeving. Gregor stelt vast, dat zijn omgeving hem niet begrijpt. Hij wordt in toenemende mate niet meer als mens, maar als beest behandeld. De familie isoleert hem. Hij wordt niet serieus genomen. Zijn kamer met dierbare spullen wordt leeggehaald. Gregor wordt steeds meer geconfronteerd met het feit, dat zijn familie alle rotzooi naar hem toeschuift. Hij is toch geen mens meer. De kamer waar hij verblijft wordt een vuilnisvat. Hij zou willen genieten van vioolspel, maar de familie kan niet begrijpen dat een dier daarvan houdt. Het slot is dramatisch. De zuster van Gregor is ten einde raad. Zij wil tegenover het ongedierte niet langer de naam van haar broer uitspreken. Zij concludeert: wij moeten hem kwijtraken. Volgens haar moet hij weg. Als Gregor hoort dat zijn zuster hem weg wil hebben, dan raakt hij aan het eind van zijn leven. Hij denkt nog met ontroering aan zijn familie en sterft.In Gregor Samsa heb ik de drugsgebruiker herkend. Hij is zo veranderd, dat de communicatie steeds moeilijker wordt. De drugsgebruiker raakt geïsoleerd en staat bloot aan vergaande verloedering als hulp uitblijft. Hij kan zijn verslaving niet uitleggen. De samenleving reageert alleen op de overlast die hij geeft. Hij moet weg. De tolerantie tegenover de drugsgebruiker is minimaal.

We hebben altijd gepleit voor het zogenaamde aanvaardingsmodel.

Aanvaarding speelt een belangrijke rol in mijn werk. De dialoog vervult een vitale functie in mijn missiologische overwegingen. Aanvaarding betekent niet, dat wij ons neerleggen bij de toestand van verloedering, waarin medemensen terecht kunnen komen door het gebruik van drugs. Het zijn feiten, die onze aanvaarding vereisen. Mensen kunnen redenen hebben om drugs te gebruiken. Zij kunnen niet verder zonder alcohol, heroïne of cocaïne.Aanvaarding betekent, dat je de ander binnenlaat, de ander accepteert als naaste, de relatie met hem aanvaardt als iets wat ons aangaat. Aanvaarding betekent, dat je de lasten aanvaardt, die een ander je bezorgt. Het betekent ook, dat je naast de ander gaat staan.Echte solidariteit houdt in, dat je je begeeft op het niveau van haar of hem, jezelf niet méér voelt. Aanvaarding houdt niet op als de ander zich schuldig maakt. Aanvaarding mag niet selectief zijn. Conditionele aanvaarding wordt verworpen. Aanvaarding betekent overigens ook niet, dat je iemand bij voorbaat excuseert. De ander blijft verantwoordelijk voor zijn daden. Aanvaarding wortelt in liefde, die bekommerd is om het welzijn van de ander.

Wij zagen in die tijd in het publieke de overheid, de samenleving als de hoofdverantwoordelijke in het spel. Dat vraagt toch om een kritische notitie. De verantwoordelijkheid werd bij de gebruiker gereduceerd. In de verzorgingsstaat gingen mensen namelijk rechten claimen op bijstand, overheidssteun. Mensen werden gewoon de hand op te houden en passief te worden. Wat werkelijk sociaal bedoeld was, werd vaak misbruikt. Denk aan het oneigenlijke gebruik van de toenmalige WAO-wetgeving. Wij mikten op een verantwoorde zorg voor de gebruikers. Ik herinner mij nog gesprekken met Tjibbe Reitsma over het gedrag van Perron Nul-bezoekers, dat niet ingrijpend veranderde toen wij de drempel voor hen hadden verlaagd. De component van de eigen verantwoordelijkheid werd verwaarloosd. Ik kon mij soms mateloos irriteren over het gedrag van gebruikers, die de hele dag passief doorbrachten. Eigenlijk wilde ik hen aan het werk zetten. Ik herinner mij dat ik in de jaren 1987-1989 aan de toenmalige wethouder Henderson voorstelde om de uitkering van gebruikers alleen uit te keren indien zij iedere dag van 9.00 – 13.00 uur wilden arbeiden, bijvoorbeeld het schoonhouden van de stad. De toenmalige Partij van de Arbeid zag dat niet zitten. Onze conclusie moet dan ook zijn, dat de verzorgingsstaat in die jaren inbreuk maakten op de individuele verantwoordelijk van de burger.

Thans leven wij in de veiligheidsstaat. Er is een geweldige omslag gekomen. We hoopten nog even aan het eind van de jaren negentig dat er een evenwicht zou ontstaan tussen het private en het publieke. In de jaren 1998-2000 waren wij daar heel dichtbij. Maar helaas, ook hier is het evenwicht opnieuw verstoord geraakt. Het publieke treedt nu terug. Alle kaarten worden nu gezet op het private. De mens, onder wie ook de gebruiker, draagt zelf de totale verantwoordelijkheid. Ook wordt de aanval op de openbare ruimte geopend. De ‘social city’ als een ontmoetingsplaats wordt aangetast. Wij zien ook dat de openbare ruimte steeds meer geprivatiseerd wordt: overal cameratoezicht, slagbomen, politie en security. Veiligheid zou de afgeleide moeten zijn van het sociale, maar veiligheid is een doel op zichzelf geworden: meer gevangenissen, van de mislukte SOV-dwang gaan we weer naar de ISD, meer camera’s, meer mensen in een cel, de invoering van identificatieplicht, eindeloze controles. Natuurlijk zal er in de publieke ruimte altijd sprake zijn een risico, een onzekerheid en een kwetsbaarheid, maar het mooiste is en blijft als wij elkaar surveilleren. Security moet gereduceerd worden en de politie is er voor de extreme gevallen. Niet zoals nu, dat mensen bekeurd kunnen worden als zij op een bankje slapen, een joint roken of – zoals dat tegenwoordig heet – ‘zonder redelijk doel in de openbare ruimte verblijven’. Overal is er cameratoezicht, zijn er bewaakte ingangen, is er security in warenhuizen en discotheken, etc. De balans tussen het private en publieke slaat door. De openbare ruimte wordt een plek waar zich een urban-drama voordoet. Er worden No-Go-Areas geschapen. We argwanen elkaar. De tolerantie daalt. Overlast wordt gelijkgesteld aan criminaliteit. Wij projecteren onze angst en onze vooroordelen op de zogenaamde gevaarlijke groepen, die gelabeld worden: drugsgebruikers, hoeren, pedo’s, zwarten, moslims. De politie stigmatiseert op wrong people, wrong age, wrong sex, wrong place en wrong time. De zerotolerantie heerst alom, ondersteund door de APV-verordeningen. Er wordt geroepen om ‘Law and Order’. Ook de veranderende bevolkingssamenstelling in de binnensteden, waar nu veel juppen wonen doet de tolerantie dalen.

De Engelse hoogleraar strafrecht Barbara Hudson constateert dat we tegenwoordig in de veiligheidsstaat eindeloos gebruik maken van allerlei elektronische hulpmiddelen. De strategie van repressie richt zich op groepen in plaats van op individuen. Hinderlijk gedrag is gelijk geworden aan crimineel. Groepen worden uitgesloten uit het publieke domein en zwakken worden de dupe. De politie treedt soms respectloos hard op. De drugshandel gaat ondergronds en onttrekt zich aan de publieke waarneming. Men heeft de mobiele telefoon, de scooter, etc. Er zal een andere wind door onze samenleving moeten gaan waaien, willen wij weer trachten om de balans tussen het private en het publieke te bereiken. Er zal weer herstel van vertrouwen moeten komen, want dat alleen zal leiden tot een vermindering van de criminaliteit. De stedelijkheid – dat is datgene wat de aantrekkingskracht is van een stad – dient gebaseerd te zijn op gedeelde belangen, ook verslaafden, hoeren, vrouwen met een boerka en gestoorden horen daar bij. Wij moeten geen dominante taal of religie willen. Dat komt neer op bloed en bodem. Er worden dan fascistoïde tegenstellingen geschapen, zoals anti-islam, anti-buitenlander.

Krupat heeft diep nagedacht over veiligheid. Hij nam een park als voorbeeld en wilde het park objectief veiliger maken: overal lantarenpalen, bewakers, camera’s. Maar hij ontdekte dat de burger zich pas veilig voelt als hij in die veiligheid gelooft. Zijn subjectiviteit gaat uit boven de objectiviteit van allerlei veiligheidsbevorderende maatregelen. Laten we wel wezen, mijn veiligheid hangt samen met die van anderen. In dialoog gaan we er samen wat van maken en weten we ook dat we met elkaar verbonden zijn. Dat luidt tolerantie in en dat is de basis voor mijn veiligheidsgevoel. Laten we van de stad een vrijplaats maken, een plek van bescherming en een leefruimte voor anderen. De negatieve kant van de huidige ontwikkeling is dat de solidariteit is afgenomen. Privacy is doorslaggevend geworden. Ieder wordt op eigen verantwoordelijkheid afgerekend. Er is geen mededogen met de zwakken die de eindstreep niet kunnen halen. Het drugsgebruik wordt als hinderlijk ervaren. Het is verrassend dat in een land als het onze daar geen geweldig verzet tegen losbarst, maar het zal wel komen – zoals de ombudsman onlangs verklaarde – doordat een Nederlander meer pragmatisch dan principieel is. Dat is overal merkbaar. De staat heeft zich teruggetrokken en verschanst zich achter de repressie. De staat onthoudt zich van regulering van gebruik en handel in drugs. De huisdealers zijn gesneuveld. Het gedoogbeleid is om zeep gebracht. In heel vroege tijden konden de indianen in Zuid-Amerika de coca gebruiken en ervaren als een gift van de goden: de queen, mama coca. Maar met de komst van westerlingen begint de cocaïne haar tocht naar slechtheid en zonde. De plant, eens als een zegening ervaren, wordt nu een vloek. De bizarre ‘war on drugs’ breekt uit. Ten gevolge daarvan is het gebruik van coca gedegenereerd tot basen.

Ten slotte, u weet dat ik er altijd een voorstander van ben geweest om het smalle pad te zoeken tussen enerzijds het verbod van drugs en anderzijds het zomaar vrijgeven. Alle drugs dragen risico’s en het overheidsbeleid zal op die risico’s afgestemd moeten zijn. De overheid zal goede voorlichting moeten geven en bepaalt de leeftijden en de verkrijgbaarheid. Sommige drugs met hoge risico’s zullen alleen via een apotheek verkrijgbaar zijn op doktersrecept. Er zullen misschien zoals nu drugs in een medische verstrekking plaatsvinden. Soms kunnen drugs hoogdrempelig verkocht worden, zoals sterke drank in slijterijen. Er zijn heel veel maatregelen te nemen om het drugsbeleid te sturen. Laten we ook wel wezen, in een stad als de onze zal nooit een drugsvrije samenleving aanbreken. Het ware beter dat wij weten dat mensen en drugs bij elkaar horen en dat we daarin een beleid maken. Daarom eindig ik nog weer eens, ook op dit laatste symposium in deze kerk over drugs, met een pleidooi voor dit smalle pad. Het zal nog een lange weg te gaan zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat eens ook hier het gezonde verstand zal toeslaan.

Hans Visser24 mei 2007
Hans Visser april 2005

Habitat

Habitat

Lezing voor studenten van de HRO in Las Palmas op maandag 21 mei 2007 

Habitat 

Habitat is het natuurlijke woongebied, waarin sprake is van een complex van milieufactoren. De mens is het natuurlijke woongebied toegewezen. De oermens, de homo sapiens, is bij toeval verschenen toen meteorieten de aarde troffen en het leven van dinosaurussen onmogelijk maakten. Wij behoren tot de aapachtige. Denk aan de gorilla van Blijdorp, deze gorilla is van ons een broertje in de evolutie. Maar wij, mensen, zijn onze eigen gang gegaan. Op een dag sprongen wij uit de bomen van de jungle en betraden het savannegebied in Afrika, want daar liggen onze sporen. Wij gingen op twee benen staan, dat leek ons handiger. Wij ontwikkelden ons niet tot grote en sterke dieren zoals de gorilla, die wel 180 kilo kan wegen. Nee, bij ons was het zo dat de hersenen zich ontwikkelde, hoewel andere aapachtige ook best een hoge intelligentie kunnen hebben. Er zijn apen die je zeshonderd woorden kunt leren. Maar wij, mensen, hebben ons op dit punt uitermate goed ontwikkeld. De aarde is uiteindelijk volgelopen met mensen en we moesten zelfs onze groei gaan beïnvloeden.  

De Habitatconferenties werden gehouden in de jaren zeventig en negentig. In Habitat I vroegen wij ons af hoe wij de watervoorraden en het sanitair in de wereld konden verbeteren. Ik kan mij nog altijd de situatie herinneren in Indonesië, waar ik stammen in het binnenland bezocht die gebruik maakten van de rivier om hun behoeften te doen en om te douchen. In een heel dun bevolkt gebied is dat ook ideaal, maar zodra een gebied dichter bevolkt raakt, zijn sanitaire voorzieningen noodzakelijk. Habitat I onderschreef ook het recht op huisvesting, want te veel mensen in deze wereld leefden nog onder afdakjes en in bizar slechte woningen. 

In Habitat II ging het om de noodzaak van participatie van een community in programma’s van acties voor duurzame ontwikkelingen op lokaal niveau; een typische conferentiezin. Waar ging het nu precies om? Mensen moeten horen. Mensen willen gehoord worden. Mensen willen meepraten, meeluisteren, meedoen en meedenken. Dat is van belang. Je moet daarvan niet uitgesloten worden. Participatie en verantwoordelijkheid, daar gaat het om. De mens behoort recht te kunnen antwoorden. Wij denken aan het verhaal van Adam en Eva, die afweken van de afspraken. De Here God kwam gezellig op bezoek en miste de mensen. Hij riep: “Adam, waar ben je”, want die had zich inmiddels verborgen. Adam besefte dat hij zich niet aan de afspraak had gehouden, maar hij was slim en verschool zich achter de vrouw. De vrouw was ook slim en zij verschool zich achter de slang, die gesproken had. Zo zijn wij mensen: nooit recht bekennen, maar ons achter een ander verschuilen. Verantwoordelijkheid wordt aangetast. De Duitse filosoof Habermas heeft gesproken over de kolonisering van het leven. Hij zette uiteen dat regels, wetten, experts en organisaties door dringen in het privé-leven van mensen, zodat er bijna geen verantwoordelijkheid meer overblijft. De mensen kunnen alleen hier en daar nog wat voorgeschreven rolletjes vervullen. Daarom roep ik altijd mensen op om te denken aan het creatieve anarchisme, anarchisme als het zelfregulerend vermogen om het kostbare goed van vrijheid in te vullen in verantwoordelijkheid voor de mensen met wie je leeft. Natuurlijk leven wij in een wereld waarin dit zelfregulerend vermogen niet wordt bevorderd, waarin het ook vaak onvoldoende wordt gerespecteerd. In hiërarchische systemen wordt van bovenaf geregeerd en worden regels opgelegd. Overal doemen mensen op die mijn vrijheid willen beperken of zo mogelijk te niet doen. 

In zijn schilderij ‘Avond in de Karel-Johanstraat’ uit 1892 gaat Edvard Munch in op deze anarchistische levenswijze. Munch gebruikt de grote boulevard in het centrum van de stad Christiania als toneel voor zijn drama van eenzaamheid, angst en vervreemding. Wij zien het deel van de boulevard dat op het parlementsgebouw uitkomt. Doordat Munch de voorste personen van brede stroom voetgangers op de stoep aan de onderste rand op borst- of taillehoogte laat beginnen, weet hij op overtuigende wijze de indruk te wekken van een benauwende mensenmassa. Munch bekijkt de burgerlijke maatschappij met de ogen van bohémien: de mannen marcheren met hoge hoeden op, de vrouwen dragen elegante hoofddeksels. Ondanks het feit dat ze hun ogen wijd opengesperd hebben, zijn hun gezichten gesloten. Opgesloten in de dwangbuis van de burgerlijke normen veroorzaken ze een klimaat een moralistische onderdrukking. Bijna symbolisch kijkt het parlementsgebouw, waar immers de wetten en de orderegels afgekondigd worden, met zijn felverlichte gele en witte vensters als met ogen op het gekrioel neer als bewaker en hoogste vertegenwoordiger van deze maatschappij. Pas nu herkennen wij de eenzame figuur die we op de rug zien en die alleen op de weg loopt, langs de stroom mensen heen of liever gezegd: er tegenin. De betekenis laat zich raden. De dagboeken van Munch bevestigen ons vermoeden. Alle voorbijgangers zagen hem zo vreemd en zonderling aan en hij voelde dat ze hem ook zo aankeken – aanstaarden – al die gezichten – bleek in het avondlicht. Hij wilde een gedachte vasthouden, maar het lukte hem niet. Hij had het gevoel dat zijn hoofd hol was – en toen probeerde hij zijn blik op een raam ergens boven te vestigen – en weer kwamen de voorbijgangers er tussen. Hij trilde over zijn lichaam, het zweet brak hem uit.  

Je probeert als mensen tegen de stroom in te roeien, tegen de draad in te gaan. Soms lukt het, soms mislukt het.Saul Alinsky heeft gezegd dat wij de krachten zullen moeten bundelen om macht uit te oefenen over ons eigen leven. Daartoe is het noodzakelijk om in opstand te komen, te demonstreren, burgerlijk ongehoorzaam te zijn, je te verzetten, oppositie te plegen. Zeer onlangs mocht ik met een anarchistische kraakgroep een pand kraken. Dat is op zichzelf al een belevenis. Je slaat toe. De politie verschijnt. Er vindt overleg plaats. De machten slaan toe. Allerlei dure advocaten verschijnen en weten je te vertellen dat jij ongelijk hebt. Men gaat druk uitoefenen op autoriteiten. Er vindt een juridisch steekspel plaats. Toch is het plezierig om te merken waarin mensen zich verenigd voelen: het belang van hen die geen ruimte hebben. Wij leven in de postmoderne stad. Die stad is een smeltkroes geworden. De heterogeniteit is sterker dan ooit. Er is minder common sense. De intolerantie is groter geworden. Het individualisme is sterker dan ooit en heeft ook negatieve kanten: minder samenwerking, minder sociale controle, minder solidariteit. Dat alles kan weer leiden tot een onveilig gevoel in de openbare ruimte.  

Wanneer wij het over habitat hebben is het cruciaal wat de verhouding is tussen het private, de privacy en de publieke ruimte, de openbare ruimte, de overheid. Naar mijn stellige overtuiging moet er altijd sprake zijn van een balans tussen het private en het publieke. Je wordt niet alleen op je privacy afgerekend, maar ook op je gedrag in de straat want daar woon je ook. De openbare ruimte is immers een bijdrage aan integratie, inburgering. Het is een plek van ontmoeting. Daar ontwikkelen wij met elkaar de social city. Hoe kan een vrouw leven zonder de blik van de man, de gretige toeschouwer van haar leven? Je kunt ook zeggen: Hoe kan een vrouw leven zonder de uitstraling van een man die haar ziel bemint? U voelt het verschil. 

Wij zullen nooit de openbare ruimte moeten opgeven. Dat is fataal. Wij zullen zelf zin moeten geven aan de stad. Laten wij daarom geen ruimte geven aan fascistoïde krachten van bloed en bodem, repressie en terreur. De social city moet worden bevochten. De verleiding is thans groot en het proces is reeds begonnen om de openbare ruimte te privatiseren. Wij stichten liever home territories met camera’s, slagbomen, politie en security. We vergeten dat het veiligheidsgevoel afgeleid wordt uit het sociale gevoel. Veiligheid is een doel op zichzelf geworden. Wij bouwen meer gevangenissen, plaatsen overal camera’s, meer mensen komen op één cel, de identificatieplicht wordt ingesteld. Je wordt overal gecontroleerd – zoals ik onlangs op Schiphol meemaakte, zelfs tot in je kruis. Toen ik bezwaar maakte, kwam er een hoofd die zei dat daar ook explosieven kunnen zitten. Wat wij doen in deze openbare ruimte is onszelf drukken op de ander. 

Ik besef dat er in de publieke ruimte zeker sprake is van risico’s, onzekerheden en kwetsbaarheid. Er is iets als een delicate balans tussen de intieme anonimiteiten. Er heerst ook wel eens een zekere onverschilligheid. Er is ook sprake van een onderlinge afhankelijkheid op afstand. Zo gaan wij met elkaar om in de openbare ruimte. Eigenlijk zouden wij elkaar op natuurlijke wijze moeten surveilleren, maar het is helaas niet goed gegaan. Vroeger kenden wij de stadsmuren, nu kennen wij de bewaakte vestigingen, bewaakte ingangen. Warenhuizen en discotheken worden ook bewaakt. Wij bouwen huizen, waarin wij de eigen onderlinge gezelligheid nog proberen hoog te houden en met kleine raampjes zien wij uit op de openbare ruimte waar de grote gevaren dreigen. De stedelijkheid wordt aangetast, want stedelijkheid betekent datgene wat een stad aantrekkelijk maakt, zodat ik mij er thuis kan voelen: in een restaurant, een shop, een boetiek, een warenhuis, een schouwburg, een discotheek of de Kunsthal. Habitat impliceert dat een stad je moet opwinden en uitdagen. Economische, sociale, culturele en ecologische dimensies integreren met elkaar. De stad wordt een netwerk dat een alliantie sluit met allen, ook met de verslaafde hoeren, vrouwen met boerka’s en gestoorden. Zij allen horen erbij, want stedelijkheid is gebaseerd op een gedeeld belang. Er mag nooit sprake zijn van een dominante taal of een dominantie religie. Dan hebben we het weer over bloed en bodem. Dan scheppen wij tegenstellingen in de samenleving, zoals anti-islam of antibuitenlander. Laten wij niet vergeten dat armoede een ernstig etnisch gekleurd probleem is. Wij weten dat de helft van de Marokkanen beneden de armoedegrens leeft. Je kunt ook zeggen: De helft van die Marokkanen leeft boven de armoedegrens. Prachtig. Ja, inderdaad prachtig. Toch zullen we ons het lot moeten aantrekken van die andere helft. Armoede is niet alleen een probleem dat met weinig inkomen samenhangt, maar het is ook afhankelijk van bepaalde bestedingspatronen. Er zijn culturele factoren in het geding. Een buitenlander die hier woont, wil graag met zijn familie bellen. Dat betekent hogere telefoonkosten. Hij wil die familie ook wel eens bezoeken als dat kan. Dat kost ook geld. Bovendien wordt hij geacht de familie in zijn eigen land financieel te steunen.  

Er is veel gedroomd over habitat. Men heeft in Brazilië eens de stad Brazil ontwikkeld. Een prachtige, centralistische stad, maar toch wat kil. Hotels in het centrum, veel gelegenheid om te werken. De rijken en de armen wonen wat ver weg. Eigenlijk is er in zo’n stad geen sprake van echt leven. Daarom zijn er ook mensen die de stad willen afschaffen en een anarchistisch  communistische samenleving stichten. Laten we het particuliere eigendom afschaffen. Het geld moet er gewoon uit. Er moet geen verschil meer zijn tussen de stad en het platteland. We stichten overal parken met hier en daar huizen. We rijden allemaal op elektriciteit, zodat er geen stank en vervuiling meer is. Er is wel eens geprobeerd om tuinsteden te vestigen. Ook daar is gedroomd over een huwelijk tussen de stad en het platteland: elektrische taxi’s, minibusjes, fietsen, fonteinen, beelden, prachtige tuinbanken en kiosken. Je kunt er eindeloos over dromen. Duidelijk is dat in de postmoderne stad waarin wij thans leven het uiteindelijk gaat om een personal construction of order. Helaas worden wij vaak gedreven door de krachten van de commercie; de verstikkende reclame begeleidt ons leven. Het nihilisme van de globaliserende vrije markt slaat toe. Deze is fataal voor de armen in de wereld. Er worden mensen uitgesloten, die vluchten in criminaliteit, nationalisme en fundamentalisme. Laten wij van de stad weer een vrijplaats maken. Laat het een plek mogen worden van bescherming en een leefruimte voor mensen. Laten we letten op de autonomie van de mensen. 

Rotterdam is een plek om te zijn. Onze stad draagt een plat arbeidersimago, maar je kunt hier ook naar de zonnebank of op koopzondag gaan winkelen. Wij houden van opgestroopte mouwen: geen woorden, maar daden; leve Feijenoord. Er is van die stad natuurlijk meer te maken, maar laten we beginnen waar we zijn. Ik wil graag een solidaire samenleving, want solidariteit is het cement van de samenleving. Solidariteit als bewustzijn van saamhorigheid, dat is een belangrijk bindmiddel van de samenleving. Natuurlijk, de mens moet vele rollen vervullen: de rol van vader, echtgenoot, vriend, werknemer, hobbyist, staatsburger, etc. Dat vraagt om identitymanagement. Je wilt je eigen identiteit in elke rol hoog houden. Je wilt daarin ook eerlijk zijn. Vaak staan we voor keuzes: een verantwoordelijk leven, een hedonistisch leven. De consumentencultuur is vrij hedonistisch. Onze lusten kunnen hier en nu bevredigd worden. Ik denk dat we beter aan vrijplaatsen kunnen werken, waar plek is voor mensen die misschien niet consumeren, maar die er wel willen zijn. Laten we in de stad ook hier en daar een rafelrand openlaten, want niet iedereen kan leven zoals wij. Thans zitten we midden in onze zapcultuur. Daarin gaat het om diversiteit, snelheid, eigenheid, indringendheid. Ik kijk wel eens even met interesse naar de muziekzenders op televisie. Je ziet het dan ook, het is divers, het gaat allemaal snel en haastig, het heeft iets eigens en het is heel indringend. Soms zou je behoefte hebben aan een zachte erotische film waarin de liefde wordt opgebouwd, maar nu is het direct bloot en daadgericht. 

De habitatlevenswijze is van belang. Wij weten wat de determinanten van onze gezondheid zijn: biologische en fysieke factoren, de maatschappelijke omgeving en de leefwijze. Maar laten wij onze ogen ook openen voor onze emoties. Wij hebben angsten. Bespreken wij dat met onze medemensen? Wij hebben behoefte aan lucht, eten, drinken, rust en ruimte, maar wij moeten nog veel doen aan achterstallig emotioneel onderhoud. Emoties moeten worden vertolkt, verwerkt, beredeneerd en zonodig worden uitgeleefd. Daarom is het verstandig om in de habitat ook een reis te maken door je eigen psychische landschap. Natuurlijk, er kan ook territoriumangst zijn. Ook dat zullen we met elkaar in een onderling dialoog moeten bespreken. Al die groepen in de samenleving, zo heterogeen samengesteld, zijn op elkaar aangewezen. Je kunt geen mens zijn zonder een ander: er zijn andere religies, andere visies. Laten we met elkaar proberen die samenleving op te bouwen. Daarom is het goed om in de politiek met open deuren te werken, zodat alles transparant is. Laten we met elkaar de belan3grijke topics vaststellen. Laten we goede teams samenstellen om de juiste targets te bepalen en te halen. Habitat is een uitdaging die vraagt om jullie beantwoording. 

Hans Vissermei 2007

De toekomst van de stad

De toekomst van de stad

Over de stad is veel nagedacht in de geschiedenis, maar duidelijk is dat dynamiek een stad kenmerkt. Alles beweegt en alles raast voorbij. De stad in het Westen draagt sterk de symboliek van het westers protestantisme: rechtlijnigheid, efficiency, rationaliteit, fatsoenlijkheid, netheid, orde etc., maar we weten al te goed dat steden – waar ook ter wereld – plekken zijn geworden waar vele identiteiten van mensen en groepen in een wereld die onbegrensd raakt, elkaar ontmoeten en ook met elkaar in conflict raken. De Italiaanse kunstenaar Marinetti ontwierp als grondlegger van het futurisme een manifest. Hierin pleit hij voor liefde voor het nemen van risico’s, inzet van energie. Het zijn moed, brutaliteit en opstand die de motoren zijn van de dynamiek in de stad. Mensen als Marinetti werden ook fel bewogen door de lotgevallen van de arbeidslozen, de waanzinnigen en de randfiguren in de steden. We denken aan het fraaie schilderij van Boccioni, die een schilderij van de stad ontwierp. De man was gefascineerd door het verschijnsel tram – dat was nog nieuw – en de auto, maar voorop het schilderij zie je een groot paard dat bedwongen wordt door mensenkrachten. In een stad heerst onzekerheid die mensen doet zoeken. Daarom is het ook plezierig wanneer een stad ruimte geeft aan alle mogelijke cultuuruitingen: schilderkunst, muziekkunst, architectuur, dichtkunst, schrijfkunst etc. etc. Van Park hebben we geleerd dat de stad geen noodlot is dat de mens overkomt. Een stad is een ‘state of mind’. Het is de cultuur van een mens die een stad maakt of breekt. Daarom hechtte de beroemde stedenkenner Manuel Castells eraan om in steden sociale bewegingen te stimuleren die nadenken over de betekenis die toegekend moet worden aan de stad. Er zijn sociale bewegingen op velerlei terreinen: mensen die strijden voor een duurzaam milieu, mensen die vechten tegen de armoede, mensen die zich verzetten tegen een discriminerende immigratiepolitiek, kortom, sociale bewegingen hebben als kenmerk dat ze zich verzetten tegen de uitsluiting van mensen. Als we de geschiedenis van de stad bestuderen, dan kunnen we vaststellen dat de stad uit de markt is voortgekomen. Er is ook wisselend gedacht over de stad. Er zijn vaak negatieve stadsbeelden ontwikkeld. De stad zou zich ontwikkelen tot een Sodom of Gomorra. Op de stad rust een vloek. Kaïn, die zijn broer Abel vermoordde, zou de uitvinder zijn van de stad. Maar toch, wanneer we al deze stadsbeelden nog eens grondig bekijken, en bijvoorbeeld ook letten op bronnen die wij vinden in de bijbel waarin ook steden geschilderd worden die op een geheel andere manier tot ontwikkeling waren gekomen dan de steden in West-Europa na de elfde eeuw, dan wordt duidelijk dat de stad een schepping is, een gave, maar ook een opgave. Je krijgt de stad cadeau, maar je zult er ook wat van moeten maken. Dat is natuurlijk van groot belang. Daarom is het ook altijd goed om te zeggen dat stedelijkheid gekenmerkt wordt door betrokkenheid bij elkaar, door een publieke en een private sfeer. Dat is altijd eigen geweest aan een stad; er is een publieke sfeer en er is een private sfeer. De mens neemt deel aan politieke maatschappelijke verbanden, er moeten dingen voor de stad georganiseerd worden, maar tegelijkertijd is er de privé-mening, het privé-leven, het welzijn van de enkeling. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Ik zei reeds dat de stad voortkomt uit de markt en de markt heeft altijd iets desintegrerends gehad. Op een markt wordt gehandeld, mensen loven en bieden. Stedelijkheid gaat ook over wat een stad aantrekkelijk maakt. Daar hebben mensen een belangrijk aandeel in. Van wat voor stad houden zij? Er is met de stad heel veel gebeurd. De stad heeft zwaar geleden onder de industriële revolutie, toen de mensen vervangen werden door machines. Er moest hard gewerkt worden, want die machines gingen niet vanzelf. Er was kinderarbeid, vakantie bestond niet, mensen waren dag en nacht bezig en stierven soms als ratten. Mumford zegt dat de stad vaak een slachtveld is geworden van maatschappelijke ellende en nog altijd zijn er vele steden in de wereld die iets weg hebben van de hel: mensen leven in slums en getto’s, met de hygiëne is het beroerd gesteld, er is niet voldoende eten aanwezig. Maar de steden, vooral in het Westen, gingen hun eigen gang. Zij ontwikkelden zich tot postindustriële steden waarin de dienstensector en de kennismaatschappij meer tot ontwikkeling kwamen. Ideaal was het als de publieke en de private belangen met elkaar in balans waren. Wanneer privé-personen alleen op zichzelf gericht zijn, gaat dat ten koste van het bestuur en de ontwikkeling in de maatschappij. Maar wanneer alles van bovenaf wordt opgelegd en het bestuur alles in handen heeft, komt de mens weer in verdrukking. Het zal gaan om een balans.

Een voorbeeld daarvan is de verzorgingsstaat. In een verzorgingsstaat kan de burger zich uitleveren aan de overheid. Die moet hem verzekeren van de wieg tot het graf. Dat is niet goed. Dat gaat ten koste van de individuele verantwoordelijkheid. Aan de andere kant is het mogelijk dat de verzorgingsstaat zichzelf om zeep brengt, uitsluitend een beroep doet op de verantwoordelijkheid van de burger en zich terugtrekt. De balans tussen het publieke en het private is opnieuw verstoord. Het gaat er juist om dat in een staat de belangen van mensen worden behartigd, dat mensen hun verantwoordelijkheid nemen en tegelijkertijd dat de overheid vangnetten maakt voor de mensen die niet meekunnen omdat ze ziek zijn, in de war zijn. Ik vind ook dat iemand als Kreukels altijd terecht gepleit heeft voor een nauwere samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en het particulier initiatief van de burgers. Zij hebben elkaar alledrie nodig. Zij kunnen ook borg staan voor de gewenste balans. De steden hebben natuurlijk onder de door armoede en apartheid veroorzaakte crisis geleden. Nog altijd moeten we er erg alert op zijn dat zwart niet de kleur wordt van arm-zijn. We dienen ons het lot van de gekleurde allochtoon aan te trekken. Laten we wel wezen, het is die mens die de stad maakt of breekt. Mensen zijn geen laboratoriumratten die door omgevingsfactoren worden bepaald en daarop reageren. Een mens heeft een eigen verantwoordelijkheid. Het is de mens ook mogelijk om een netwerk te stichten, om met anderen samen belangen te behartigen. In een stad beschikken mensen altijd over een sociaal kapitaal, een cultureel kapitaal en een economisch kapitaal. Mensen zijn gezegend wanneer ze over alledrie de kapitalen mogen beschikken. Tragisch is alleen dat sommige mensen nauwelijks een economisch kapitaal hebben, maar er ook niet in slagen een sociaal en cultureel kapitaal tot stand te brengen. Dan is de situatie altijd erg slecht.

In een stad behoeft een mens niet ten onder te gaan aan eenzaamheid of gebrek aan aandacht. Kenmerkend voor mensen is dat de ze anderen zoeken, waar ze ook zijn. Dat behoeven niet per se je buren te zijn. Je echte buren kunnen ook aan de andere kant van de stad wonen. De mens kan die netwerken ontwikkelen om het leven overzichtelijk te maken in de ruimte die de stad biedt. Het is zijn subjectiviteit natuurlijk, die bepaalt of een mens zich happy voelt, of hij zich veilig voelt. Er is niet altijd de garantie om een aantal factoren te verbeteren die objectief gezien bijdragen tot de veiligheid: meer lantarenpalen, meer toezicht. De subjectiviteit van een mens is doorslaggevend. Een mens bepaalt op een zeker moment of hij zich inderdaad veilig voelt. Dat is vaak een ernstig probleem in steden. Er wordt veel gedaan om die veiligheid te vergroten, maar dat subjectieve gevoel van de burger is nog steeds niet zoals wij hopen. Dat kan ons ertoe verleiden om de openbare ruimte te gaan verprivatiseren. Dan werken we met camera’s en hebben dus geen ruimte meer waar een mens onbespied kan wandelen, kan praten, kan kijken. In een stad als Rotterdam heeft dat ertoe geleid dat je bekeurd kan worden als je ‘zonder redelijk doel’ in de openbare ruimte verblijft. Zelf ben ik altijd een aanhanger geweest van het probabilisme. In het probabilisme wordt het gedrag niet simpelweg door de omgeving gedetermineerd. De omgeving maakt bepaalde keuzes waarschijnlijker. De omgeving kan uitnodigen tot een bepaald gedrag. De omgeving oefent aandrang uit, maar dwingt niet. Er is eerder sprake van ontmoedigen dan van verhinderen. De omgeving kan bepaalde mogelijkheden versterken en nieuwe mogelijkheden scheppen. Je kunt ook vaststellen dat de omgeving zich op velerlei manieren verhoudt tot het individu. Bijvoorbeeld: 1. fysiek: er is een gebouw voor de mensen;2. functioneel: dat gebouw is er met een bepaalde bedoeling;3. cognitief: mensen kennen een betekenis aan dat gebouw toe voor zichzelf; 4. affectief: het gebouw roept een bepaald gevoel op;5. sociaal: het gebouw schept contactmogelijkheden.

In een stedelijke samenleving vervult een mens vele rollen: de rol van familielid, de rol van werknemer, de rol van hobbyist, de rol van lid van een politieke partij, de rol van lid van een sportclub, noem maar op. Dat betekent ook dat de mens zich in een stad moet leren bekwamen in identity-management, want de identiteit van een mens heeft vele bronnen: de groep waarin hij is grootgebracht, zijn familie, zijn collega’s, zijn buren, de club, kortom, talloze factoren beïnvloeden die identiteit. Ik zei u reeds dat de mens in de stad ook veranderingen tot stand probeert te brengen. Hij is verantwoordelijk voor wat er met die stad gaat gebeuren. Castells heeft ons gezegd dat sociale bewegingen hier een belangrijke rol in spelen, want sociale bewegingen leggen zich toe op de transformatie van de ruimte. Daarin kan een mens ook anticulturen ontwikkelen: de mens wil niet met de stroom mee, hij wil tegen de stroom in zwemmen. In een stad hoort ook altijd oppositie thuis. Die markt heeft ook iets desintegrerends. Het gaat om loven en bieden. Op een markt kan ik een product afnemen en ik kan het laten liggen. Daar heb ik mijn redenen voor. Ik laat me niet alles wijs maken. Wat dat betreft is de stad ook een uitdaging.

Wat wij in de moderne stad waarnemen is een vergaand proces van secularisatie. De wereld is onttoverd, ontgoddelijkt. Mensen nemen hun eigen verantwoordelijkheid, denken na over de dingen, verschuilen zich niet achter God. Secularisatie hoeft niet te betekenen dat mensen niet langer meer geloven dat God bijvoorbeeld de grond onder hun voeten kan zijn – waarom niet? – maar ze weten wel dat ze geroepen zijn om in deze wereld er wat van te maken. Ze kunnen niet zeggen dat God daar wel voor zorgt. Dat is dan jammer. Dat is jouw verantwoordelijkheid. Er zit ook pluralisering in de moderne stad. Mensen komen uit velerlei culturen. Mensen hebben heel verschillende opvattingen. Er is mondialisering; wat mensen elders in de wereld gebeurt, heeft impact op ons. Denk maar aan de economie: een beginnende recessie in Amerika heeft gevolgen voor ons. Wat opvalt in de moderne stad, is dat de mens meer zelf wil bepalen. De mens is dus minder gehoorzaam geworden aan groepen als kerken, politieke partijen, allerlei officiële instellingen. Mensen willen zelf een beetje uitmaken wat ze prettig en goed vinden. Dat beïnvloedt tegenwoordig ook het stemgedrag van mensen. Dat is niet allemaal zo voorspelbaar, hoewel een mens zich ook gek kan laten maken door wat de commercie bedenkt, wat de media presenteren etc. Het ontwikkelen van een anticultuur is niet zo gemakkelijk. Het rationele staat hoog genoteerd in de samenleving, maar we zien toch dat rationaliteit niet langer het laatste woord heeft. Het gaat ook om wat mensen ervaren, wat ze meemaken, wat ze voelen. Daar zal ook rekening mee moeten worden gehouden. Niet alles is rationeel oplosbaar. Een mens is meer dan alleen ratio. Ik vertelde u reeds dat de stad voortkomt uit de markt. Nou is het natuurlijk wel zo dat zo’n markt moet worden bestuurd. Een markt moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een markt moet humaniteit dienen. De markt heeft ook oog voor het algemeen belang. De markt let op duurzaamheid. We kunnen niet alles opmaken en straks niets meer hebben. De markt leert sparen. De markt leert bezuinigen. De markt leert om te saneren. Ik vind de rol van de overheid ten aanzien van de markt belangrijk. Het lijkt mij verschrikkelijk wanneer de markt in de plaats komt van de staat, wanneer de markt zichzelf gaat regeren. Dat zal leiden tot anomie, wetteloosheid. Dat zal de uitsluitingsmechanismen dramatische vormen geven. Uiteraard ben ik ervoor om de markt op peil te houden, om de markt goed te ontwikkelen, maar er zal altijd een koppeling moeten zijn met de zorg voor de zwakken. Ook hier moet weer naar balans gezocht worden, moet de individuele verantwoordelijkheid een kans krijgen, maar ook de zorg voor de mensen die om allerlei redenen niet mee kunnen. Wij leven thans in de elektronische ruimte, waar de virtualisering van het economische leven domineert. Ik zei u net al dat dat kan leiden tot beheerscrises, want wat is de rol van de staat, van de overheid? Wat dat betreft leven we in een wonderbaarlijke wereld, want de internationale verhoudingen worden zodanig, dat de nationale staten steeds minder betekenis krijgen. In Europa valt waar te nemen dat Brussel doorslaggevend is. Een stadsbestuur, al die tussenvormen van bestuur, zijn aan het verzwakken. Ik blijf de deregulering zorgelijk vinden. De staat moet een stuk eigen verantwoordelijkheid hebben. Eigenlijk denk ik dat de staat verantwoordelijk moet zijn voor transport, openbaar vervoer, elektriciteit, gas, ziekenhuizen etc. Tegenwoordig geloven wij in privatisering. De staat trekt zich terug. Dat kan soms heel goed verlopen, maar er zijn ook kansen dat er rampen plaatsvinden, dat niet de belangen van alle mensen gediend worden, dat er mensen buiten
de boot vallen. De veramerikanisering van onze economie is ook niet alles. Verzorgingsstaten geraken soms in crisis. Er is regelmatig een groeiende werkeloosheid, er is inkomensongelijkheid. Soms worden de rechten van burgers aangetast. Je moet je in de stad altijd afvragen wat de zeggenschap van de burger is. Waar heeft die burger nou echt iets te vertellen? Dat kan nooit alleen maar in een deelraad of een gemeenteraad zijn. Op allerlei niveaus in de samenleving moet die burger gehoord worden.

De immigratiepolitiek in onze dagen baart ook zorgen. Grenzen worden gesloten in een wereld die steeds meer ontgrensd raakt. Er is een spanningveld tussen de bescherming van mensenrechten en de soevereiniteit van een staat. Er zijn pakweg honderdtwintig miljoen immigranten, waarvan vijftig procent in de rijke landen verblijft. Van de vluchtelingen leeft slechts dertig procent in de rijke landen. Al die mensen die op drift raken, die van arm naar rijk trekken, proberen hun eigen informele economie tot stand te brengen, maar die kunnen wij weer vercriminaliseren door onze regelgeving. Soms denk je wel eens: laat het maar geschieden. Laat het maar behoren tot de rijkdom van een stad. Laat er maar een ontwikkeling zijn van buurtbedrijven. Probeer dat niet allemaal te stroomlijnen met regels. Ga immigranten niet het leven onmogelijk maken, want het zou heel jammer zijn wanneer nou juist de immigranten en de vrouwen en alle mensen die een kleur hebben, niet meer kunnen meedoen. Persoonlijk heb ik in de stad geprobeerd om via een sociale beweging als een kerk solidariteitsnetwerken tot stand te brengen voor allerlei mensen in de samenleving die kopje onder kunnen gaan: immigranten, vluchtelingen, psychiatrische patiënten, drugsgebruikers, daklozen, armen. Ik lees u in dit verband een passage voor uit mijn dissertatie (pag. 284 etc).De afgelopen jaren zijn de solidariteitsnetwerken onder druk komen te staan. Een stad is in een permanente staat van verandering. De politiek in een stad kan zich keren tegen bepaalde sociale bewegingen. Zo hebben wij dat meegemaakt met de conservatieve liberalen en de aanhangers van Fortuyn in Leefbaar Rotterdam. Dit soort partijen vindt sommige sociale bewegingen bedreigend. Die willen ze er ook uit werken. Er is soms in een samenleving een hoge mate van intolerantie. Er is iets mis met de subjectiviteit van die burger die zich niet veilig voelt, die zich laat mobiliseren tegen de zorg voor randfiguren in de samenleving. Er worden onnoemelijk veel juridische processen gevoerd waarin burgers elkaar tegenwerken. Een stad is naar mijn stellige overtuiging een plek voor alle mensen. Natuurlijk zullen er mensen zijn die kunnen bijdragen aan de onleefbaarheid in een stad, door het hooligan-gedrag, door gewelddadigheid. Daarop zal moeten worden ingegrepen. Maar tegelijkertijd moet je je beseffen dat de mens niet alleen maar een kosmisch wezen is, maar ook altijd nog een stukje chaos herbergt. De stad moet de mens de mogelijkheid geven om dat stukje chaos te kunnen uiten. Daarom is het onverstandig om bordelen te sluiten, casino’s op te ruimen en de illusie te koesteren dat je nu de samenleving onder controle hebt. Zo zit een mens niet in elkaar. Een mens is orde, maar ook drift. Ook hier zul je moeten blijven zoeken naar een balans. Wat Amsterdam wil doen met de wallen, is best begrijpelijk; je wilt een stuk criminaliteit om zeep brengen. Maar gooi het kind niet met het badwater weg.

De globale economie in de wereld is voor velen tot een zegen, maar helaas zijn zeer velen ervan uitgesloten. Hier ligt dus ook nog steeds een uitdaging. Hoe kunnen we de ontwrichtende armoede in de wereld bestrijden? Ik heb jaren gewerkt in Indonesië, in een arm gebied en we hebben er alles aan gedaan om de locale economie te verbeteren. Maar dan leer je ook dat wanneer je een economische expansie tot stand wil brengen, er aan een aantal factoren moet worden voldaan: noodzaak van markten, banen, technologie, overbrenging van mensen en kapitaal. Wanneer het met een van deze factoren niet goed gaat, lukt het allemaal niet. Het is soms heel simpel: wat heb ik aan allemaal auto’s als ik geen wegen heb? En wat heb ik aan een machine als niemand hem kan repareren? Wanneer er niet voldoende educatie is voor de mensen om een vak te leren? Als kapitaal ontbreekt? Als er niemand is die door de slechte wegen mijn producten kan afnemen? Of dat er mensen zijn die gewoon geen geld hebben? Het is niet gemakkelijk om deze wereld zodanig te ontwikkelen dat iedereen een kans krijgt, maar het blijft wel een uitdaging voor de stad. Wie die uitdaging aanvaardt, voelt zich ook verantwoordelijk voor de toekomst van een stad.

Hans Visser december 2006