René ten Bos – Het volk in de grot
Een mens gelooft in waarheden en feiten. Dit boek gaat over waarheden en feiten. Hoe gaan wij om met waarheden en feiten.
Wie zijn wij? Het gaat om de minachting die de filosofie altijd gehad heeft voor het volk. De minachting gaat terug tot op Plato. Hij dacht dat het volk zich altijd wat laat wijs maken en dat het de waarheid en de werkelijkheid niet aankan. Het volk steekt de kop in het zand als het op feiten aankomt. Het volk heeft er de voorkeur aan in zijn hol of grot te blijven wonen.
Het volk sluit zich af voor de waarheid. De auteur laat zich leiden door Blumenberg. Hij vraagt zich af waarom de werkelijkheid er voor ons zou moeten zijn. De waarheid is dat het volk misschien helemaal geen waarheid wil. En ook geen feiten. Het volk is hardleers. Blumenberg kiest partij voor de mensen in de grot van Plato. Hij onderstreept het recht van het volk om in een schijnwereld te leven. Mensen hebben recht op hun illusies. Mensen raken tegenwoordig niet uitgepraat over fakenieuws, valse feiten of de leugenachtigheid van politici. Men weet niet meer wat waar en onwaar is. De mens heeft altijd moeite gehad met waarheid. De mens is en blijft iemand die graag in grotten zijn heil zoekt. Grotten kun je zien als oorden waarin je onwelgevallig nieuws makkelijk kunt wegdenken en weg redeneren.
De mens is een troglofiel. Dat woord is ontleend aan de dierkunde. Sommige dierkundigen doen onderzoek naar het leven in grotten en holen. Ze verdiepen zich in alles wat leeft onder de grond, ver van de oppervlakte in de duisternis. Er zijn dieren die in holen en grotten het leven door brengen. Dat zijn troglofielen. Het gaat om soorten die van het leven in grotten en holen houden maar die niet hun hele leven door brengen. Vleermuizen en beren zijn voorbeelden. Een mens is ook een troglofiel.
Hij houdt van grotten en holen maar beperkt zich daar niet toe. Buiten loert het gevaar, buiten is alles riskant. Zo zijn mensen. Ze willen wel en niet naar buiten. Troglofielen hebben een broertje dood aan de werkelijkheid. De auteur is geïnteresseerd in het volk dat in filosofische grotten woont. Volgens Carl Schmitt is het volk het lage en het minderwaardige bij uitstek. Het volk is substantieloos, slijmerig en walgelijk. Voor Schmitt is democratie zonder volk. Stemmen doet de stem van het volk doven. Volk is iets wat bij elkaar komt en samenklontert. Het volk zegt altijd nee als er iets nieuws moet komen. Het volk blijft ongeorganiseerd. Het volk mag de leiders toejuichen. Geen staat zonder volk en geen volk zonder acclamatie. Judith Butler beweert dat het woord volk mensen aanduidt die geen vaste baan, geen vast inkomen, geen toegang tot kennis en voorzieningen zich verzetten tegen hun vergetelheid. Het ontvolkte en ook het dwaze van populisten is dat ze het volk plaatsen tegenover een elite die zou bestaan uit snobs, multiculturele zeloten, linkse academici, bestuurders, bureaucraten. In de Van Dale wordt volk omschreven als de gezamenlijke bewoners van een staat, de gemeenschap van bewoners van een land die afstamming, taal, zeden overlevering gemeen hebben. Volksklasse bestaat uit mensen die hard werken en een schamel loon krijgen. Het volk staat tegenover de elite. De elite is vandaag de reden. Onze samenleving vergeet het liefst wat volk is. Volkspartijen worden systematisch van alle regeringsverantwoordelijkheid afgesneden. We onderscheiden vier betekenisgroepen: arbeideristisch, nijver arbeidzaam, in loondienst, rustig stil, populistisch, scanderend, lawaaierig, boos, antimilitair, nationalistisch, vaderlandslievend, nationaal, insluitend en pejoratief, lastig, laag, onguur, gemeen, onbeheersbaar. Grofweg kun je zeggen dat het woord volk ergens zweeft tussen insluiting en uitsluiting. Volgens Agamben is volk wat niet ingesloten kan worden in het geheel waar van het een deel is en wat niet kan horen bij de gemeenschap waarbij het toch is aangesloten. Butler zegt dat wie onder astronomische schulden gebukt gaat of wie geen opleiding heeft genoten er anders voorstaat dan niemand die rijk is en zijn kinderen naar een eliteschool kan sturen. Wat zij de behoeften van het volk? Simpel: bescherming tegen agressie en geweld, het krijgen van voedsel en onderdak, bewegingsvrijheid, toegang tot zorg, recht op onderwijs. Echt volk zal mensen weer op wijzen dat ze niets meer en niets anders zijn dan wast ze zelf zijn: gewoon volk. Volk is wat je ziet in café, op terrassen, in voetbal kantines en andere plaatsen waar de wil tot ongelijkheid niet getolereerd wordt en waar een niet meer mag zijn dan de ander. Voor Schnitt is het volk vormloos, laag en slijmerig. Het kan door politici opgefokt worden en een gevaar vormen. Bij Nietzsche verlaat Zaratoestra ook zijn grot hoog in de bergen. Hij staat in het zonlicht en spreekt de zon toe. O groot gesternte. Wat zou jouw geluk zijn als hen niet had voor wie jij straalt. Plinius en Montesquieu spreken van een soort eilandbewoners in het zuiden van de Rode Zee. Bij Marx zijn de boeren arm door schulden en worden bewoners van holen Bij Montesqueu is de staat niet genoeg. Beschaving moet ook van de mensen komen. Zoek de rustige streken op waar de mensen elkaar nog vertrouwen. De troglofielen van Plato houden van het leven in de grot. De troglofiel moet uit zijn kluisters bevrijd worden. Hij moet de echte werkelijkheid leren inzien en dat proces begint als hij beseft dat alles wat je tot dan toen geloofde eigenlijk bedrog was.
Ons leven kenmerkt zich door breuken en scheuren. Onze levensgeschiedenissen draaien in feite rondom de constante verfijning van technieken om met steeds meer realiteit om te gaan. Technieken zijn er genoeg: we creëren steeds nieuwe vormen van geborgenheid die ons in staat stellen de realiteit in elk geval soms op afstand te houden. Een filosoof als Sloterdijk ziet in de politiek als zodanig niets anders dan een poging om de geborgenheid van baarmoeder naar het sociale domein over te brengen. Mensen willen immuniteit, bescherming, omgeving. Voor Michel Serres is grot de plek van cultuur en creativiteit. Voor Hans Jonas is het eigenlijk niet anders. De mens produceert beelden in zijn hoofd maar ook op de wanden van de grotten. De situatie in de grot is er dus een van vrijwel totale verwarring. Mensen denken dat de dingen die ze zien echt zijn maar ze zijn niet echt. De grot is een soort echokamer: overal lijken er geluiden te zijn. Socrates stelt dat de mens bevrijd kan worden en genezen van de onwetendheid. Onwetendheid is dus de oorzaak van een hoop ellende. Onwetendheid is de wortel van het kwaad. Iemand die de ketenen afwerpt kijkt verdwaasd rond. Licht verblindt. De weg naar inzicht begint met een moment van verdwazing en beneveling. De mens wordt
gedwongen op te staan. De mens wordt niet alleen gedwongen rechtop te staan maar ook zijn hoofd om te keren en in het vuur te kijken. Je ligt met open ogen in bed maar je kamer is donker. Plotseling komt er iemand binnen die de lamp aandoet. Socrates minacht de mensen in de grot. Ze zijn diep beklagenswaardig. De mensen hebben slechts waarneming van schaduwen. Het volkje is dom. Voor Socrates zijn schaduwen de zwakste en meest verdunde zijn toestand. Die de werkelijkheid überhaupt kan hebben. Blumenberg stelt dat alleen als buiten bent geweest en het echte zijn hebt gezien je kunt begrijpen dat de schaduwen die je ziet nabootsingen zijn van nabootsingen. Protagorasa en tijdgenoot van Socrates doet de uitspraak: de mens is de maat van alle dingen. Socrates wordt meer door Plato gewaardeerd. Protagoras is trots op zijn sofisme. Hij is van mening dat je niet iedereen kunt opzadelen met bedrog en nep. Volgens hem gaat het om de staatsmannen. Een deel van de samenleving moet de waarheid dus kennen. Angst voor gemakzucht en luxe speelt een doorslaggevende rol in de politieke filosofie van Plato. Wat kenmerkt de wachters bij Plato? Ze zijn als honden die een doorslaggevende politieke eigenschap hebben: ze weten vriend en vijand uit elkaar te houden.
Je kunt altijd zeggen dat het om de hoeveelheid illusies gaat die een mens nodig heeft. Niemand kan zonder illusies maar als illusie regel wordt dan gaat er iets mis. Er zijn mensen die zeggen illusie bestendig te zijn. Ze menen betrouwbaar te zijn. . De auteur vraagt aandacht voor twee onzekerheden van de elite. De eerste gaat over de heersende machtsverhoudingen in de grot en de tweede over wat we kunnen zien als macht van de beelden of de schaduwen. Er zijn onder de grotbewoners lieden die met hun poppenkast schaduwen op de wanden werpen. Dat zijn dec sofisten die mensen wijzer moeten maken.
Samenvattend kunnen we stellen dat de machtshebbers in de grot- desofisten-alles -zullen doen om de uitverkorene de voet dwars te zetten. Het volk laat zich immers graag bedriegen, omdat niet helemaal is wat de schade is die het lijdt. Er is sprake van de macht van het beeld zelf. Manfres Sommer schreef een studie over waarom en onder welke voorwaarden beelden ons zo hypnotiseren. Politici zijn van het zelfde vlees en bloed als ieder ander. Maar afgebeeld op foto’s aan reclamezuilen en verkiezingsborden worden de politici groter dan groot. Ze lijken overdrijvingen van zichzelf te zijn. Filosoof Susans stelt dat volgens hem het afgebeelde gezicht van God altijd kijkt naar de beschouwer. Cusanus:
Zo is Uw gezicht gericht op alle gezichten die U aanschouwen. De macht
van het beeld wordt bepaald door de plek waar het te zien nis. Beelden kom je overal tegen. Met onze mobiele telefoons kunnen we elke dag naar believen foto’s maken. Het aantal fotojournalisten neemt af. Mede dankzij de techniek zijn steeds meer mensen in staat hun eigen beeldmateriaal te produceren. Sommer vraagt waar die afbeeldingen zich bevinden. Plato schetst een wereld die compleet in de ban is van beelden. In de grot begon de beeldcultuur. Plato is zo geobsedeerd door zijn eigen beeldmetaforiek dat hij zich nooit afvraagt of de gevangenen de wand tegenover hen zelf zien. Ze zien alleen maar de schaduwen maar niet de plek waarop die schaduwen vallen. Bij Plato is de wandgeschikt en in staat schaduwen zo op zich te laten vallen dat men alleen die schaduwen ziet en niet de wand zelf. Plato vervangt de grotwand door een huismuur zoals hij van de hele grot een soort tehuis maakt. Plato schetst meer een huis met muren, trappen en verdiepingen. Het volk in de grot is eigenlijk een verkeerde titel. Eigenlijk moet het gaan over het volkje in het huis. Bij Polanski is de kamer bij uitstek de plek van paranoia, neuroses en stemmen uit een andere wereld. Ook Pascal is van mening dat dat de mens niet in staat is rustig in zijn kamer te blijven zitten. Gerrit Achterberg heeft het gevoel dat een mens vastzit in zichzelf zoals je in een kamer kunt vastzitten. Waar de grot was zijn huis en ziel gekomen. Wat op de achtergrond speelt is het gevoel dat wij als mensen ergens in vastzitten. Er zijn geen uitgangen. Maar de uitgangen zijn de tekenen van hoop. Bij Plato heeft het volk in de grot geen herinnering aan mythe en dus ook geen geheugen. Het volk heeft geen herinnering aan een vorig leven. Blumenberg verbaast zich over de afwezigheid van de anamnese in de grot. Het volk in de grot wordt systematisch neergezet als onwetend, vijandig en eigenlijk niet in staat tot politiek. Bij Plato is de essentie van zijn parodie niet dat iedereen zich uit de grot weet te bevrijden. De essentie is veeleer dat er een kritische selectie plaats vindt van degenen die de staat als een soort tijdloze en van traditie verstoken machine moeten gaan organiseren
Pascals houding tegenover het volk is dubbelzinnig. Je moet de mensen hun schijnwereld gunnen. Maar dat is onbevredigend. Waarheid en werkelijkheid hebben een welbekende plaats. In de 17 eeuw stonden waarheid en werkelijkheid centraal. Het is de tijd van het rationalisme. Plato en Descartes geloven beiden dat de waarheid toegankelijk is maar die toegang vereist dat aan bepaalde condities wordt voldaan. Bij Plato moet de staat als zodanig waarheid en rechtvaardigheid garanderen. Bij Descartes gaat het veeleer om een disciplinering van het denken zelf.
De kernvraag is wat er van mensen wordt als ze alleen maar via de methode tot kennis komen. De mens is geen eenzame waarheidszoeker. Het gaat om een soort universele mens, een mens die besloten heeft om samen met andere mensen op dezelfde manier de wereld te onderzoeken. Er is maar een waarheid en zij is onveranderlijk. Die waarheid kun je alleen vinden door het denken een radicale discipline op te leggen.
Augustinus zag de geest altijd als een zuiver te begrijpen-het adjectief dat filosofen hier graag gebruiken is intelligibel-werkelijkheid. Je kunt alleen maar in die geest een idee van God vinden. Sterker nog een idee van God krijg je pas door je af te wenden van het zintuiglijke.
Nietzsche stelt: feiten bestaan niet, alleen interpretaties. Als grote delen van de bevolking bereid zijn een loopje te nemen met de waarheid, dan kan de democratie niet naar behoren functioneren. Karl Popper maakt duidelijk dat kritische wetenschap en een echt vrije en pluralistische politiek qua vorm volkomen aan elkaar gelijk zijn. De wetenschap van tegenwoordig draait niet zozeer om feiten maar om complexiteit. Latour wist het al: matters of facts, eenvoudige standen van zaken dus-daarover is discussie in de samenleving en in de wetenschap. Interessanter zijn matters of concern d.w.z. complexe processen of gebeurtenissen die er voor zorgen dat de onderzoeker of wetenschapper in een debat wordt meegezogen, een debat waarin hij zelf geenszins de enige autoriteit is.
Kan de wetenschap zonder sofisterij en retoriek? De auteur antwoordt ontkennend. Waarom? Omdat aanspraken op expertise of andere vormen van intellectuele soevereiniteit constant ter discussie worden gesteld in tijden van complexiteit. De samenleving wil van wetenschappers vaak goede voorspellingen.
In 1984 werd Munchen getroffen door een zware hagelstorm. Een verzekeringsramp voor de stad. De hagelstorm was niet voorspeld.
Geen zekerheid dus maar complexiteit. Meteoroloog Beringer concludeert: over de exactheid van de natuurwetenschappen hoeft men zich geen illusies te maken.
Ere zijn mensen die overal een postmoderne samenzwering tegen het volk of teloorgang van westerse beschaving zien. Ook in moderne tijden hebben mensen nog steeds zeer veel behoefte aan mythes, aan goede verhalen. De auteur vindt feiten niet onzinnig. De conclusie is dat wetenschap steeds minder over ondubbelzinnige feiten gaat Grijsheid en complexiteit verdonkeremanen de feiten. In tijden van complexiteit past reductionisme niet. Niet alles is hersenen of DNA.
Wetenschappers die honderd procent zeker zijn van hun zaak, zijn gewoon weg minder te vertrouwen. Nietzsche merkt op dat feiten niet bestaan. We moeten het doen met interpretaties. Maar als er geen feiten zijn, is er dan nog een wereld? Is er buiten de interpretaties echt niets? Blumenberg spreekt over de leesbaarheid van de wereld. De wereld is geen boek maar het is nuttig haar te zien als een boek. Dat maakt de wereld vertrouwd. Je kunt haar zien als een eenheid en het nodigt mensen uit zich te verdiepen in de wereld Michel Serres merkt op: geen enkele oplossing is de enige oplossing: de religie niet, de politiek niet en ook de wetenschap niet. De enige hoop die er blijft is dat deze laatste een tolerante wijsheid aanleert die religie en politiek nooit hebben gekend.
Susan Sontag zei dat interpretaties de wraak zijn van het verstand op de kunst en op de wereld. Mensen die geen feiten willen zien zijn vijanden van de waarheid. Blumenberg stelde ooit dat de wetenschap de mens verleidt tot een zonderlinge hoogmoed. Wittgenstein wil vooroordelen tot bedaren brengen. Vooroordelen zijn de vijanden bij uitstek van de waarheid. Vraag is nu : wat bezielt al die socratici die het volk willen beleren. Blumenberg en Wittgenstein zijn sceptisch over het kenvermogen van de mens.
We zouden er verkeerd aan doen Nietzsche uitspraken over feiten te zien als een uiting van een cynisme dat zich neerlegt bij de volstrekte onkenbaarheid van de wereld. We moeten ons realiseren: hoe meer we weten, hoe minder we weten. Nietzsche zegt dat ook de verstandigste mensen heeft van tijd tot tijd de natuur weer nodig. D.w.z. zijn onlogische grondhouding tegenover alle dingen
Jeffrey merkt op dat de naakte waarheid of naakte onwaarheid nauwelijks aangetroffen wordt in de meeste wetenschappen. Wetenschap is en blijft mensenwerk. Mensen deinen mee op golven van intersubjectiviteit. Blumenberg schrijft dat de wereld blijft ook als ik niet blijf. Dat is enige harde werkelijkheid voor de wetenschapper.
Aan het einde van de middeleeuwen heeft de mens van God steeds meer een absolute macht gemaakt. God is bij Ockam of Cusanus niet langer zorgende vader. Hij lijkt er niet meer voor de mens te zijn. God trekt zich terug tot de randen van het universum. Dat leidt uiteindelijk tot de zelf verabsolutering van de menselijke geest.
David Hume maakte onderscheid tussen feitelijke standen van zaken en verband tussen ideeën die mensen over deze standen van zaken kunnen hebben. Volgens Wittgenstein is de wereld alles wat het geval is. De wereld is het geheel van feiten, niet van dingen. Feiten worden tot uitdrukking gebracht in volzinnen, dingen nooit. Dingen kun je een naam geven: boom, maan, on etc. Feiten zijn standen van zaken en deze kunnen we het best zien als een combinatie van dingen. Samenvattend is de wetenschapper aan de ene kant een mens van vlees en bloed, een mens met hartstochten, een mens die met ziel en zaligheid zijn werk doet. Aan de andere kant geldt dat hij bereid is zijn identiteit als het ware op te offeren aan de grote boom van kennis.
De hele westerse filosofie is doortrokken van het idee dat de mens de wereld niet kent omdat hij gevangen zit. Daarover gaat dit boek. Het doel van alle filosofie: het volk de weg wijzen uit de schaduwwereld.
Volgens Wittgenstein zit een mens in een kamer gevangen als de deur niet gesloten is maar alleen maar naar binnen toe geopend kan worden en hij niet op het idee komt die deur naar zich toe tee trekken en alleen maar duwt. Bij Plato zitten de bewoners van de grot vast aan kettingen.
Socrates slaagde erin om uit de grot omhoog te klimmen en daarna besluit af te dalen om de achtergeblevenen te vertellen hoe de echte werkelijkheid in elkaar zit, betaalt dat met zijn leven.
Vooroordelen zijn de grotvijanden van feiten. Is het niet de taak van filosofie en wetenschap om vooroordelen weg te nemen. Is dit niet iets wat we sinds de Verlichting hebben gedacht en gewild?
Whiehead zei eens dat de werkelijkheid niets anders is dan werkelijk is.
We kunnen er zeker van zijn dat de toekomst nog genoeg feiten zal opleveren. Maar ook minstens zoveel nepfeiten en andere apekool. Emmens schreef eens: gras is gemaaid, de bloemen staan op stelen, de blaren hangen keurig aan de boom. De een heeft een huisdier.
Wat te bevelen iemand te slaan, de ander zichzelf om mee om te gaan.
Journalisten willen niets anders dan verheffing van het volk. De constructieve journalistiek wil niet alleen maar feiten rapporteren maar wil ook nadenken over oplossingen voor problemen. Zonder fatsoenlijke journalistiek stort de democratie in elkaar. Politieke leiders maar ook hun volgers in een democratische samenleving moeten de realiteit van de feiten zien als begrenzing van de menselijke wil en dus ook van hun eigen wil.
De eerste these is dat de spirituele hygiëne die eigen zou moeten zijn aan journalistiek en wetenschap gewoon een belachelijke fantasie is.
Het draait in beide werelden helemaal niet om de waarheid maar om conformiteit met een bepaalde progressieve agenda. De tweede these is dat kennis de mens scheidt van het zijn. Weldenkende mensen geloven in de rol van journalistiek als brenger van kennis over toestanden in de wereld.
De derde these die ik wil noemen wordt expliciet verwoord door Curis Yarvin: waarheid is onzin.
Waarom waarderen wij dan toch de waarheid en alle zoekers naar waarheid. Zonder feiten loopt alles in het honderd. Mensen die dat denken hebben vooral vertrouwen in experts.
Het leven is zo ingewikkeld geworden dat we geen van allen expert kunnen zijn op alle terreinen. Waarheid betekent in het sociale verkeer helemaal niets.
De drie thesen van duistere Verlichting laten zich als volgt samenvatten. Elke aanspraak op de waarheid is onzinnig, hoogmoedig en verraderlijk. Als er al kennis van waarheid is dan is ze meestal niet goed voor mensen, want ze vervreemdt hen van het zijn. Loyaliteit aan mensen is belangrijker dan loyaliteit aan de waarheid.
Het leven in de grot is zo slecht nog niet. De grotbewoners hebben helemaal geen behoefte aan andere werkelijkheden d.w.z. aan mensen die zeggen dat er meer en andere dingen zijn. De stad zelf is een grot. Stadsbewoners weten niet wat er in de wereld buiten de stad gebeurt. Plato was slim genoeg om te begrijpen dat de grotbewoners geen onbeschreven bladen zijn waarop je alle kennis kunt inkrassen. De grotbewoners zien slechts schaduwen. Plato ontkent niet dat er een wetenschap van de schaduwen is en dat de mensen in de grot een soort kennis hebben die ze bewezen en objectief juist achten. Mensen kunnen de volgorde van de schaduwen voorspellen of ze kunnen die schaduwen prachtig beschrijven of nabootsen. Plots is er iemand die zegt dat er echte wetenschap is.
Voor Plato was dat de astronomie. Steeds hebben verlichters geprobeerd om met een beroep op feit en werkelijkheid de wanden van de grot aan gruzelementen te slaan in de hoop openheid in de duisternis te brengen. Mensen laten zich niet overtuigen hun wereld te moeten opgeven. En al helemaal niet door wat anderen feiten noemen. Feuerbach stelt dat wetenschappers vaak denken in modellen en met die modellen proberen ze de werkelijkheid te verklaren. Plato heeft een nauw verholen minachting voor het volk. Het volk in de grot stelt dus intellectueel helemaal niets voor omdat het niet in staat is waarheid te beredeneren. Uit de onderschatting volgt een afwijzing van democratie. De invloed van de grotallegorie op onze cultuur is enorm geweest. Vanaf Descartes blijft de mens vastzitten in zijn eigen wegen, precies zoals ooit mensen in de grot. Blumenberg kiest uiteindelijk de zijde van het volk, ook al is hij
voorzichtig. Hij ziet in dat het volk goede gronden heeft om zich te verzetten tegen waarheid, verheffing. Verlichting en andere zaken die het door de elite aangeboden krijgt.
Dit boek is een pleidooi voor het volk. Maar het is een ingewikkeld pleidooi. Niet ieder volk is hetzelfde. De auteur voorziet het volk van dertig kenmerken. Zo bouwt hij filosofische volkskunde op.
1.Het volk houdt van zijn grot
2.Het volk schreeuwt als er iets goed of slecht gaat.
3.Het volk voelt zich vergeten.
4.Het volk woont in de grot maar houdt daar niet van.
5.Het volk is bevangen door. Wat het ziet en hoort
7.Het volk wil dingen niet zien.
8.Het volk vindt de lessen van de elite niet interessant.
9.Het volk houdt van nabootsen.
10.Het volk heeft paideia nodig.
11.Het volk vindt het leven in de grot prima.
12.Het volk leeft misschien niet in een grot maar in een soort huis.
13.Het volk zit vast in de grot.
14.Het volk in de grot van Plato herinnert zich niets.
15.Het volk bedriegt en wordt bedrogen.
16.Het volk duldt geen afwijkende gedachten.
17.Het volk wordt getest.
18.Het volk weet dat het niet gaat zonder zin.
19.Het volk leest alles.
20.Het volk is niet gek en wil niet mislukken.
21.Het volk hecht aan zelfbehoud en beroept zich op het gezonde verstand.
22.Het volk ontwikkelt minachting voor zingeving.
23.Zelf in de wereld staan draagt niet bij aan zelfbehoud.
24.Het volk weet niet of de deur van de kamer naar binnen of naar buiten opengaat.
25. Iedereen liegt.
26. Soms is het volk waarheidminnend.
27.Het volk kiest eigen belangen.
28.Het volk houdt van Trump.
29.Het volk kan zijn lachen niet inhouden.
30. Het volk in de grot is tevreden en gelukkig.
Het volk heeft geen waarheid nodig om in tevredenheid te leven Plato zegt dat waarheid een soort vlakte is die ergens in de hoogte ligt maar die nooit zomaar toegankelijk is. De zonovergoten vlakte biedt de ziel passend voedsel.