Archief van
Categorie: Preken

I love you

I love you

Welcome here for the wedding party of Rebecca and Theodoor. In l981 I write in my diary : Theodoor can  count till 20, his fantasy is marverllous. He spits out chewing gum. He said :it is shit of birds, Theodoor  likes to sleep in the bed of his parents. He is afraid of ghosts, thiefs and  rascals. He was ever angry, he answered:  I  GO TO  AMERICA. He was still angry but he went to the USA for the wedding party; his marriage with Rebecca. She is a clever woman who  can give in discussions about difficult issues  very beautiful  cultural .anthropological answers……………………….Dear Rebecca and Theodoor, Dear  parents, family members and friends.
I love you, that is a condition for a marriage. But what  is the meaning of love?Love is a  stream of deep feelings, that have a comfortable security effect. Love means that you(both  partners in a marriage) belong to each  other. You can melt together .It can change the way of experiencing the reality and perspective of the world. In a marriage you can tie the best parts of human belief and experience. Family and friends are the witnesses. They give support. Marriage is not necessary You do’nt need a marriage for your life.You can live alone. But both partners can find out that you can become a better persoon with the other partner. A marriage is not bad for your  identity if you know that the other partner is so important in your life that he or she can not  separate from your own identity. You can make better the world with your partner. Rebecca and Theodoor have choosen Bonhoeffer as guide. Bonhoeffer aws reverend during the time of the second world war. He was anti-Hitler and was participating in a attempted murder  against Hitler. The attempt was failing, They put him in prison. Bonhoeffer becomes famous by his letters which he writes in prison. In l945 he was hanged. In his prisonletters he has developed a new theology for the future. In the relationship with  God we have expectations.We find the realized expectation in the man of
Nazareth:Jesus  Christ. The revelation of God occures in humanity.It is the main point in christianity :God bacame human. The word of God bacame flesh. We speak sometimes about the transcendence of God. What is this transcendence in reality.It is Jesus Christ who was man for onthers. Jesus Christ was coming in the world to serve the neighbour. The  neighbour with whom Jesus Christ identifies himself is the  transcendence of God. God is in Jesus Christ who is the man for others. Belief in God means that you participate in the life of Jesus Christ who was coming to serve.The God of Jesus Christ is a God  of mercy. He is powerless in his world. In Jesus Christ he was crucified. There fore God is a silent intuition. It is better to keep silent about God in our world. You can find him in your neighbour. Rebecca saw  in a village in
North Mosambique a man in one of the small beautiful houses. He was reading the Koran .This man was reading and understanding the Word of God. This man was also an silent intuition of God. We meet with God in this man, our  neighbour. The wisdom of God is a mystery. Nobody can understand this mystery. Eye has not seen, ear has not heard, nor hasit so much dawned  on man, what God has prepared for those who love him. God has revealed his wisdom through the Spirit in Jesus  Christ  who was the man for others. This mystery is important for Rebecca and Theodoor.  Lack of mystery means decay and impoverishment for  us. By honouring mystery we keep within us some of the child we used to be. Children keep their eyes wide open, wide awake, because they know that they are   surrounded by mystery. We do away with mystery because we sense that it takes us to the limits of   our existence. We want to master everything and have it  to our disposal. We will only take  the world seriously to the extent to which it can be calculated and exploited. We will never look for what is behind the world  of  calculation. To live without mystery means not to see the most important things that happen in life. The greatest mystery is not the most distant star but rather our neighbour, The very deepest mystery is when two persons grow so close to each other that they love each other. The more they love each other and know about each other through love, the more they realize the mystery of their love. Love is a mystery. We can not calculate or explain it. You can serve your  partner and experience the love. In fact it is the experience of the transcendence of God who is mercyfull as a mother for her child. I hope that God bless you with his power that can give the possibility to cherish this mystery. Amen

Etty Hillesum

Etty Hillesum

Preek Kruispuntdienst over Etty Hillesum op zondag 6 maart 2005

Vandaag gedenken we Etty Hillesum, geboren op 15 januari 1914 te Middelburg, gedood in Auschwitz op 30 november 1943 op negentwintigjarige leeftijd. Etty Hillesum was een vrouw, een mens van vlees en bloed. Ze leefde in haar tijd niet volgens de conventies. Ze was rijkelijk non-conformistisch. Ze ging haar eigen weg en dat is natuurlijk heel verrassend voor een vrouw zestig jaar geleden. Zij studeerde rechten, Slavische talen en psychologie. Ze leefde in een moeilijke tijd waarin ze als jodin doorhad dat haar geen lang leven zou worden vergund. Nazi-Duitsland was natuurlijk een verschrikking voor de joden. Maar ze wilde nooit langer depressief zijn dan een half uur, want uiteindelijk wilde ze genieten van het leven.

Erotiek en religie waren voor Etty Hillesum erg belangrijk. Ze heeft enkele mannen verslonden, “want”, zei ze, “ik ben erotisch doorgewinterd”. Maar ze had er ook wel eens last van. Dan zei ze: “Kan ik niet beter non worden of monnik in een groot klooster? Dan kan ik de lusten van het vlees beter bedwingen. Dan zwelg ik niet langer in de erotiek want ik wil eigenlijk maar één man.” Maar zo ging het niet. Zij ontmoette in het leven Julius Spier, een hulpverlener, een wetenschapper. In onze tijd zou hij aan de paal worden genageld door de inspectie van volksgezondheid, want een hulpverlener mag natuurlijk in een machtssituatie geen relatie hebben met zijn patiënten. Nou, dat was Etty een worst. Ze hield van die man, ze had een goede relatie met hem, maar tegelijkertijd wist ze ook weer dat S. ook een relatie had in Londen. Zij had ook nog een andere relatie. En toch werden ze naar elkaar toe gedreven. Soms gaf dat haar ook wel eens het gevoel: ben ik nou een straathoer? Kan ik niet beter een heilige worden? Wordt de vriendschap niet bedorven door de erotiek?

Ze leefde in een spannende tijd. Het werd voor de joden steeds moeilijker. Ze kwam terecht in Westerbork en later op transport naar Auschwitz. Je had geen grip op de geschiedenis. Je kon niks tegen Hitler ondernemen zoals wij niks tegen Bush kunnen ondernemen. Dan zijn mensen maar holle vaten, waar de geschiedenis doorheen spoelt. Maar dat geeft wel eens aanleiding om na te denken over de zin van het leven. Etty Hillesum had het goed gezien: die zin komt niet aanwaaien, die overkomt je niet, die zin moet je bevechten. Je moet de zin zoeken, die zin géven aan je leven. Daarbij speelt religie een belangrijke rol, hoewel God wel eens zoek kan zijn. Ik zei u al: mystiek, religie, erotiek – het hangt allemaal met elkaar samen, het zoeken van God, het zoeken van een man. ‘Ik wil eigenlijk maar door één man begeerd worden’, zegt ze op zeker moment, ‘om dan in mijn vrouwzijn te worden bevestigd. Het is wel erg moeilijk om met God en met je onderlichaam op gelijke voet om te gaan. Is het niet beter dat ik niet langer meer in een vuilnisbak verkeer, maar dat ik een kloostercel verkies?’Je ziet dus dat Etty voortdurend in haar geschriften zoekt naar een rechtvaardiging van haar eigen handelen, maar geen genoegen neemt met goedkope oplossingen. Is het eigenlijk allemaal wel nuttig wat ik doe? Ben ik wel ergens ingeschakeld? Ze weet dat ze als jodin op een dood spoor wordt gezet. Ik zei u al, ze leefde niet volgens de normen van de gemiddelde mens. Soms, zegt ze, zit God in een diepe put in mijzelf en die put is overdekt met gruis en steen. Dan moet je God weer uitgraven. En dat deed ze van harte, want de stem van haar geweten, de stem van God zou niet mogen verstommen. Zeker niet als ze weer midden in het raadsel man zat. Ze kan ook genietend een driehoeksverhouding beschrijven als ze samen met een vriendin een man bemint. Ach, zegt Etty, dat is helemaal niet pervers, ik heb ervan genoten. Natuurlijk, als ik er lang over nadenk, denk ik wel eens: zou één man niet beter zijn? Maar ach, dat overkomt mij niet. Het lukt me niet.
Filosofisch dacht ze na over de bekende woorden van Descartes: ‘cogito ergo sum’ (ik denk en daarom ben ik er), maar ze dacht ook na over de woorden ‘credis ergo non es’ (je gelooft en daarom ben je er niet). Maar tot die laatste conclusie kwam ze niet. Voor Etty was het zo: je gelooft, je denkt en daarom ben je er. God neemt je aan je hand en je gaat gewoon braaf mee; niet moeilijk zitten doen.

Gemakkelijk is het leven niet als je twee mannen hebt, want bij de een verlang je weer naar de ander. Maar ook dat heeft ze in haar leven niet als een geweldig noodlot ervaren. Ze wilde überhaupt niet geloven in het noodlot want, zei ze altijd: ‘Hoe men zich innerlijk stelt tot de gebeurtenissen in het leven, dat bepaalt je lot.’ Er gebeurt van alles in een mensenleven. Je reageert er op een bepaalde manier op en dat bepaalt nou juist je lot. Zo probeerde Etty anderen te begrijpen. Ze probeerde ook in haar omgeving sociaal te zijn. Ze had te doen met mensen. Vooral haar Westerbork-fase bewijst dat. En dan kan ze wel eens wat nadenken over het leven: ‘Ach, de erotiek was wel belangrijk in mijn leven, maar een goed gesprek met iemand, je eigen gedachten verwoorden in poëzie of proza, dat schept toch meer bevrediging.

Het was natuurlijk een verschrikkelijke tijd, vooral in Westerbork wanneer het begin van het einde aanbreekt: de oorlogsdreiging, de vliegtuigen in de lucht, mensen die opgepakt worden, de dreigende dood. Maar, zei Etty altijd: ‘Alle catastrofes komen uit onszelf voort.’ Ze had geen enkele behoefte om God een verwijt te gaan maken. Het geloof bracht haar ook nooit tot vertwijfeling want, zou ze zeggen: zelf ben je de oorzaak van een hele hoop misère in de wereld. Mensen kunnen repressief en hard met elkaar omgaan. We kunnen elkaar naar het leven staan, elkaar vermoorden met gedachten woorden en daden. Natuurlijk loopt een mens wel eens weg uit machteloosheid en je wordt geconfronteerd met de macht van Nazi-Duitsland om te doden. Maar, zei Etty, ik heb wel eens van iemand gehoord die zei: Ik heb de macht om gedood te worden. In Westerbork ervaart ze dat er dingen gebeuren die niet meer met het gezonde verstand voor mogelijk werden gehouden. Verschrikkelijk, zo’n kampement met barakken waar mensen als ratten in een riool leven. Toch zegt ze: Wij kunnen het leven op deze aarde leefbaar houden wanneer we vasthouden aan de liefde die Paulus beschrijft in 1 Kor. 13 : ‘Het leven is goed’. Aan God zal het niet liggen. Als wij maar voorzichtig zijn, als we ons oefenen in de liefde die alles verdraagt. Als het scheef gaat, dat ligt dat aan onszelf.

Ze was ook geboeid door de woorden van Jezus in Matth. 6: ‘Maak u niet bezorgd over de dag van morgen. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen, aan zijn eigen kwaad.’ Het leven is een samenspraak met God. Natuurlijk maakt een mens zich allerlei zorgen: eten, drinken, kleding, huur, de was doen. Maar elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Zelf schrijft ze:’Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Dat is de enige instelling waaronder men het leven hier aankan. Ik leg dan ook met een zekere gemoedsrust iedere avond mijn vele aardse zorgen maar aan de voeten van God. Het zijn heel triviale zorgen, bijv. hoe ik het klaar moet spelen met de was voor de familie en dit soort zaken meer. De grootste zorgen zijn helemaal geen zorgen meer, die zijn al geworden tot een Schicksal, een lot waarmee men vergroeid raakt. Het gaat er voor ons, geloof, niet meer om dat men leeft maar hoe men ingesteld is op de ondergang. Kijk, uit deze woorden blijkt opnieuw de manier waarop Etty het lot ondergaat. Er gebeuren dingen, zoals de geschiedenis gaat door holle vaten. Tegelijkertijd neem je een bepaalde houding aan. Je praat er met God over. Je weet, deze weg wordt doodlopend, hij voert naar de ondergang. En dan toch blijven vasthouden aan het leven zolang je er bent.

Uiteindelijk, op 7 september 1943 wordt ze op transport gesteld. Vlak bij Nieuwe Schans gooit ze nog een kaartje uit de trein. Het is het laatste levensteken. De inhoud van het kaartje luidt: ‘Christien, ik sla de bijbel open op een willekeurige plaats en vind dit: “De Heer is mijn hoog vertrek.” Ik zit midden in een volle goederenwagon op mijn rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagons verder. Het vertrek kwam toch nog vrij onverwacht. Plotseling bevel voor ons, speciaal uit Den Haag. We hebben zingende dit kamp verlaten. Vader en moeder zeer flink en rustig; Mischa eveneens. We zullen drie dagen reizen. Dank voor al jullie goede zorgen. Achtergebleven vrienden schrijven nog naar Amsterdam. Misschien hoor je iets? Ook van mijn laatste, lange brief? Tot ziens van ons vieren, Etty.

In het boek ´In memoriam’worden de honderdduizend joden herdacht die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Hierin vinden wij de aantekening: Hillesum, Esther, 15 januari 1914 geboren te Middelburg, gedood in Auschwitz 30 november 1943. Haar leven voortijdig afgebroken. Joden reageerden verschillend op de naderende dood. De een verloor zijn geloof en de ander behield het. Etty bleef vasthouden aan God. Misschien waren haar laatste woorden ‘sh’ma  Israël’.   Wij bidden ten slotte het Kaddisj-gebed: ‘Laat de grootheid en heiligheid van Zijn Grote Naam vermeld worden in de wereld, die Hij geschapen heeft volgens Zijn wil. En moge Hij Zijn koningschap vestigen tijdens uw leven en tijdens het leven van heel het huis Israël, spoedig en binnenkort. Zegt nu: Amen. Moge Zijn grote Naam geprezen zijn in alle eeuwigheid, moge geprezen met hulde, roem en hoogachting vermeld, verheven, verheerlijkt en met extatische lof bezongen worden de Naam van de Heilige, die geprezen is boven alle uitingen van prijzen, gezang, hulde en troost die er in de wereld geuit worden. Zegt nu: Amen. Moge er veel vrede uit de hemel komen en leven. Voor ons en voor heel Israël. Zegt nu: Amen. Die vrede sticht in Zijn hoge sferen, moge ook vrede brengen voor ons en voor heel Israël. Zegt nu: Amen’.
Hans Visser

 

Toeval en schepping

Toeval en schepping

De Griekse filosoof Aristoteles heeft grondig nagedacht over het begrip toeval. Opvallend is dat wat hij toen gezegd heeft, door alle filosofen na hem is overgenomen. Aristoteles onderscheidt een drietal vormen van toeval. In de eerste plaats het accidentele toeval. Dat is iets wat bijkomstig is en niet wezenlijk. Ik heb bijvoorbeeld bruine ogen, maar dat zegt verder niets over wie ik ten diepste ben. Dat is een bijkomstig verschil; in de tweede plaats onderscheidt Aristoteles de contingentie. Hier gaat het om mogelijkheden: iets wat niet onmogelijk is, maar ook weer niet volstrekt noodzakelijk. Toeval betekent: het had ook anders kunnen zijn. Daarvan is de wereld natuurlijk vol: het proces van evolutie, de geschiedenis van mensen, ons eigen leven. Het feit dat ik besta is uiterst toevallig in de zin dat zich van de duizenden zaadcellen nu juist deze ene cel zich heeft versmolten met de toen aanwezige eicel; in de derde plaats kennen we het toeval dat bepaald wordt door het lot. Mensen hebben wel eens het gevoel dat er noodlotsmachten zijn die op onvoorspelbare wijze het menselijk handelen beïnvloeden. We hebben daar geen greep op. Een onverwachte ziekte die een jong kind doet sterven. Ook onze geboorte is natuurlijk een stom toeval, de meest ondemocratische daad die er bestaat: niemand heeft mij gevraagd of ik geboren wilde worden.

Zoals gezegd, staan we in een proces van evolutie, in een geschiedenis van mensen waarin niet alles is gedetermineerd. We zouden het misschien wel prettig vinden als alles volgens regels verliep die we allemaal konden achterhalen, maar zo is het niet. Inmiddels is in een aantal wetenschappen de chaostheorie ontwikkeld: er gebeuren ook onvoorspelbare dingen. Wij mensen proberen alles te controleren en te beheersen en we willen eigenlijk greep krijgen op het toeval. We willen niet dat dingen zomaar toevallig gebeuren. Maar toch, het toeval lijkt de beheersing als een schaduw te volgen. In deze wereld is bijvoorbeeld de malaria bedwongen. Miljoenen mensen hebben het leven gelaten door de malaria. Nu zijn er plotseling te veel mensen, die weer een probleem krijgen met honger. Zo zie je: er is weer iets nieuws dat we niet hadden verwacht. De moderne technologie in de wereld heeft veel zegen gebracht, maar tegelijkertijd een ecologische catastrofe veroorzaakt. Ook dat hadden we niet direct door.

Wij mensen maken deel uit van dezelfde werkelijkheid. Wij spelen daarin onze eigen rol. Die werkelijkheid kun je benaderen door geloven, door weten en door kennen. In den beginne heeft de mens veel gehecht aan het geloof, omdat het kennen nog onvoldoende was. Je zou kunnen zeggen dat er in de late Middeleeuwen een onderscheid gaat ontstaan. Mensen beginnen dingen te weten die wel eens wat strijdig zijn met het geloof en dat leidt ook tot conflicten. Dat conflict is voor een deel wel opgeheven, maar voor een deel duurt het nog voort. Het is altijd goed om een onderscheid te maken tussen geloven en weten. Zo kan ik zeggen dat ik weet uit onderzoek dat er sprake is van een betrekkelijke evolutie. Ik weet er nog niet alles van, er zijn nog veel gaten in onze kennis, maar we kunnen toch een bepaald zicht krijgen daarop. Tegelijkertijd zeg ik: ik geloof dat God de wereld bedacht heeft en geschapen. Je zou kunnen zeggen: dan is het geloof meer een duiding van de werkelijkheid, een interpretatie van de werkelijkheid. Ik heb in een vorige preek daarvan wel eens een voorbeeld gegeven: de broers, die jaloers zijn op Jozef, verkopen hun broer. Ze hebben een hekel aan hem. Jozef wordt altijd voorgetrokken door zijn vader. Jozef belandt in Egypte, waar hij later zijn eigen broers weer zal redden van de hongersdood. Maar in de bijbel staat rustig geschreven dat God Jozef naar Egypte zond, terwijl iedereen natuurlijk wist dat hij door zijn broers was verkocht. Dat is nou een duiding van de geschiedenis. Zo is Genesis 1, het scheppingsverhaal, niet een of ander handboek voor evolutie of een natuurkundeboekje, nee, dat is gewoon een belijdenis geweest van een Joodse priester, omstreeks 500 voor Christus. Hij kende allerlei scheppingsverhalen en heeft getracht om het unieke karakter in zijn verhaal te benadrukken.

Wij interpreteren en wij beleven de kosmos als schepping, maar dat geschiedt binnen het kader van een symbolisch universum: het geheel van voorstellingen en ervaringen en structuren dat het beeld van de werkelijkheid voor een mens vormt. Wij mensen kunnen niet zonder symbolen – let op de kunst, de religie, romans, poëzie etc. Het gaat om idealen, dromen, metaforen, verhalen, gelijkenissen, belevenissen, fascinaties, obsessies, Aha-Erlebnisse. Met symbolen kun je natuurlijk heel veel kanten uit. De Franse filosoof Monod gaat uit van een volstrekte, blinde doelloosheid. De werkelijkheid heeft iets weg van een nachtmerrie. Mensen spelen in een zigeunerorkestje, ergens in de randen van ons melkwegstelsel, en niemand luistert naar hen. Wat heeft het allemaal voor zin? De theoloog van Holk zei eens: “Hoe zwijgender de ruimte, hoe levenlozer het spel van lichten en krachten, hoe toevalliger het leven van de mensen; de mens staat alleen. Hij moet zich scherp zetten om zich te kunnen handhaven. In dit uitdijende universum met miljarden, miljarden sterren, kunnen wij ons als mensen op die aarde toch eenzaam voelen. Wat gebeurt er allemaal om ons heen? Is het waar wat Monod zegt, of zal ik mij schrap zetten om te overleven en mij te handhaven? De keuze die ik maak is dat ik kies voor de bijbelverhalen als symbolen voor de duiding van de werkelijkheid en dat doe ik omdat ik kennelijk in mijn hart door datgene wat ik als God beleef, overtuigd raak. Dan ga ik opnieuw letten op het toeval. Dan is het toeval als een radar van God die glijdt langs alle mogelijke pijlpunten in mijn bestaan.

Het toeval schept ook verrassing; er kan iets nieuws komen. Toeval kan een teken van vrijheid zijn. We kunnen zelfs spreken over de genade van het toeval. Mij valt iets toe als een groot geschenk. In die bijbelverhalen leren wij God kennen als een bevrijder, een verlosser. Uit al die verhalen blijkt duidelijk dat er bevrijd wordt van componenten in de werkelijkheid die mensen kapot maken: ziekten, rampen, oorlogen, honger, blinde doelloosheid. Er zijn natuurlijk altijd mensen die zeggen: “Ik leer God kennen in de natuur.” Natuurlijk, de natuur kan indrukwekkend zijn; de wandeling door een mooi bos, door de duinen, langs het strand, op de bergen in Zwitserland. Maar die natuur is toch te mooi, te grillig en te wreed. Ik leer daar God toch niet kennen. Ik loop toch vast in een moeras. Ik verblijf in een wereld die niet afgemaakt is, een wereld in wording. Zelfs het scheppingsverhaal in Genesis 1 maakt duidelijk dat in den beginne alles woest en ledig was, er was duisternis en water. God maakt daar geen eind aan. Hij schept alleen een leefbare situatie voor mensen. Hij scheidt licht van donker en land van water, maar de chaotische krachten blijven. De schepping is in die zin nooit afgemaakt. De wereld is in wording en in dat proces van wording spelen mensen een rol. God is daarin verborgen. Onze godsvoorstellingen zijn dan ook volstrekt ontoereikend. Wij kunnen slechts spreken in metaforen. Einstein, iemand die het universum goed kende, was van mening dat wat hij onderzocht, het godsgeloof bevestigde. Hij vond de werkelijkheid zo fantastisch in elkaar zitten dat hij zei: ”Daar moet God achter zitten.” Hij kreeg een conflict met de grondlegger van de kwantummechanica, waarin juist alles weer onzeker begint te worden. Einstein wilde daar niet van weten: “God dobbelt niet.” Toch moeten we zeggen dat de kwantummechanica in bepaalde opzichten gelijk heeft gehad. Er is sprake van een principiële onzekerheid. Niet alles is voorspelbaar. Een mens blijft zich rot zoeken. Niets is zeker. Die chaostheorie doet zich overal voor en bovendien is het zo dat ik als subject door de mij omringende wereld wordt beïnvloed en dat ik op mijn beurt die wereld beïnvloed. Subject en object zijn niet van elkaar te scheiden, maar beïnvloeden elkaar. Daarom wil ik altijd graag weten over welke god we het hebben.

Ik heb u voorgelezen uit Hebreeën 1. Daar staat dat God vele malen op velerlei wijze tot de vaderen gesproken heeft. En dan gaat het over Abraham, Izak, Jakob, Mozes en alle andere profeten. Allemaal verhalen die handelen over bevrijding, het wegtrekken, het op weg gaan. Ze gaan ook over de schending van de thora, die nou juist bedoeld was om een leefbaar leven te kunnen leven. Het gaat over een nieuwe en een andere wereld die er moet komen.

“Tenslotte”, zegt Hebreeën, “wordt God ook nog eens zichtbaar in die onvergetelijke mens, Jezs, die eigenlijk, zoals Johannes zegt, het mens geworden Woord is. Het Woord waarmee God de dingen heeft geschapen in Genesis 1. God sprak: ”Er zij licht en er was licht.” Dat Woord wordt zichtbaar in Jezus. Vandaar ook dat Hebreeën zegt: “God schept ook door het Woord, God schept ook door Jezus als een soort middelaar.” Let wel, Jezus is en blijft mens, deel van onze eigen werkelijkheid. Dat is natuurlijk iets heel verrassends in de christelijke religie, dat je bij andere godsdiensten nauwelijks tegenkomt, dat het goddelijke zó diep afdaalt in het menselijke, en dan wordt ook nog duidelijk dat het gaat om barmhartigheid, om compassie, bekommernis, rechtvaardigheid. Jezus is ook een soort fellow-suffering. De God van Abraham en Mozes komt ons nabij.

In deze Jezus als vlees geworden Woord, vinden alle dingen hun bestand. Let wel: goed en kwaad. Wat mensen aan kwaad bedreven hebben, hun verraad; hun ontrouw wordt vergeven. Het kwaad zal ook worden uitgeroeid. Natuurlijk deugt er veel niet in deze wereld, maar het zal voorbij gaan. In tegenstelling tot professor Van der Beek versta ik de wereld niet vanuit het kruis, maar ik wil hem verstaan vanuit de God die we hebben leren kennen in die oud-testamentische verhalen. Die oud-testamentische God die afdaalt in onze werkelijkheid, die ook een goede herder wordt genoemd, die dat ene schaap zoekt dat kwijtraakt. Uiteindelijk belandt Jezus aan het kruis. “Maar”, zo zegt het Nieuwe Testament: “Ons staat een nieuwe wereld te wachten.” Jezus staat op uit de dood. Dat is een symboolverhaal. Het is niet te fotograferen, het is niet met een camera op te nemen. Het zit aan de rand. Het is een symbool dat verwijst naar een werkelijkheid die ons verstand ver te boven gaat. Maar het gaat om een nieuwe wereld. Jezus keert ook niet terug in het oude leven. Jezus geeft een beeld van een nieuw leven. We staan op in een nieuwe wereld. Ook dat is natuurlijk heel interessant in dit universum, dat er een idee is van een nieuwe wereld. Symbolen geven dus altijd te denken: hoe zal het allemaal zijn? Natuurlijk ben ik een product van contingentie. Ik ben op deze wereld geworpen. Ik sta daar alleen. Maar toch word ik geroepen om in mijn eenzaamheid mijzelf te aanvaarden als een medeschepper naast God, want dat heeft God voor ogen: dat die mens met hem meeschept, meedoet, ook denkt over die toekomst, dat hij ook de roeping voelt om naar een ander om te zien en dat hij wil werken aan een wereld zoals God die droomt voor ons; een droom waarin ik mee mag dromen en die ik mee mag realiseren.

Hans Visser, februari 2006

Religieus geweld

Religieus geweld

Om de achtergrond van religieus geweld te begrijpen, is het noodzakelijk om na te gaan hoe het Jahwisme zich in de geschiedenis van Israël heeft ontwikkeld. Het Jahwisme betekent: het geloof, gekoppeld aan de naam van God, Jahwe, die betekent: Ik zal er zijn voor u. Wij kunnen aannemen dat de geschiedenis van het volk Israël die valt te verifiëren, ongeveer aanvangt tijdens de profeten-eeuwen: achtste en zevende eeuw voor Christus. De geschiedenis daaraan voorafgaand is meer een compositie van latere redacteuren geweest. Zo nemen we aan dat het volk Israël aanvankelijk heeft bestaan uit allerlei stammen, die vanuit de woestijn opgerukt zijn naar het huidige Palestina, dat vroeger Kanaän heette. Deze stammen zijn met elkaar verenigd tot het volk Israël. Zo nemen we aan dat er een stam was van Levi, die in Egypte heeft verbleven, zich heeft losgemaakt van de Egyptische slavernij, naar de Sinaïtische woestijn getrokken is. Daar duikt de persoon Mozes op. Mozes heeft de ervaring met de brandende braamstruik, waar hij de godsnaam te horen krijgt. De God om wie het gaat, die het volk Israël wil bevrijden uit Egypte, dat is de God die heet: Ik zal er zijn voor de mensen. Na een zwervend bestaan in de woestijn zijn de stammen opgetrokken naar Kanaän, hebben nog een tijdje geleefd als half-nomaden, maar vestigen zich uiteindelijk dus in het land Kanaän. Daar zijn mensen die geloven in allerlei goden. Een van de belangrijkste is El, die gezien wordt als de schepper van hemel en aarde, als de voorzitter van alle goden en als de onderdrukker van de machten. De Israëlitische stammen die kennis hebben gemaakt met Jahwe – die hen bevrijd heeft uit Egypte en hen een nieuw land heeft gegeven – wordt nu vereenzelvigd met deze El. Jahwe is dus de El van de Israëlitische stammen. Maar dat gebeurt niet met andere goden. Een hele populaire god was Baäl, een landbouwgod, die grote aantrekkingskracht uitoefende op de mensen, die allemaal van de landbouwactiviteiten afhankelijk waren en zich graag hielden aan allerlei cultusgebruiken en religieuze voorschriften die een oogst garandeerden. Baäl was dus zeldzaam populair.

Wat wij waarnemen in de geschiedenis is, dat er in de achtste en zevende eeuw voor Christus een strijd ontstaat tussen Jahwe en Baäl. Aanvankelijk hebben al die stammen – ook de Israëlitische stammen – geloofd in Baäl en andere goden, maar dan komt het tot een confrontatie, met name onder Elia. Elia stelt de vraag: Wie is nou de echte God? Is dat Jahwe of is dat Baäl? Elia laat een offer brengen en de echte God zal het vuur ontsteken op het altaar. De Baäl-priesters slagen er niet in. Elia wel, en dan weet iedereen dat de beeldloze God, Jahwe, de echte is. Elia besluit om de vierhonderd Baäl-priesters te doden. Dit is natuurlijk een duidelijke vorm van een gigantisch religieus geweld. Maar laten we wel wezen: het gaat hier om een strijd op leven en dood tussen Jahwe en Baäl.

Men zou kunnen zeggen dat de profeten in de zevende en achtste eeuw voor Christus de basis hebben gelegd voor het monotheïsme. Aanvankelijk hebben al die stammen geloofd in meerdere goden. Jahwe, die El was, was dan wel zo’n beetje de baas van alle goden, maar ook aan andere goden werd nog waarde gehecht. De profeten in de zevende en achtste eeuw maken daaraan een eind. Er is maar één God en dat is Jahwe. Deze God kiest partij voor de mensen in de verdrukking – denk aan Egypte – en Hij wil hen bevrijden. Zo is Jahwe aanvankelijk gewoon een stamgod. Hij vecht aan de zijde van de stammen die Hij heeft verkozen tegen de andere stammen die hen kwaad berokkenen. De Amelekieten bijvoorbeeld, vallen de joden aan in de rug. Dat vindt God zó gemeen, dat hij besluit om die Amelekieten uit te roeien. Het gaat vaak om defensieve oorlogen, maar ook offensieve oorlogen. De strijd tussen al die afgoden en Jahwe is een strijd waarin God zich gaat ontwikkelen als een universele God, die niemand naast zich duldt. Wat dat betreft is God eigenlijk jaloers. Hij wil geen liefde delen met andere goden. Dat is ook de kern van het monotheïsme dat Israël voorstaat. De ene God is uniek, enig in zijn soort, universeel en hij is ook één. Wat dat betreft zijn jodendom, christendom en islam met elkaar verbonden. Dat is eenzelfde religieuze grondslag.

Er zit in de heilige boeken van bijbel en koran veel gewelddadigheid. Die kunnen wij uit de religieuze achtergronden in die tijd wel verklaren, maar het is niet de bedoeling dat deze teksten gaan dienen om later in de geschiedenis geweld goed te gaan praten of te rechtvaardigen. Je kunt dus niet met een beroep op bijbelteksten gaan zeggen: “Het is terecht dat de Amerikanen in Afghanistan vachten of Irak.” Dat is baarlijke nonsens. Natuurlijk zijn er veel bijbelteksten die het geweld rechtvaardigen. Er worden volkeren in de pan gehakt. Israël zelf verdwijnt in ballingschap, omdat Israël een aanhanger was van de afgoden en dan heeft God er eigenlijk niet zo veel zin meer in. Maar uiteindelijk nokt God nooit af. Hij blijft trouw aan Israël en de conclusie van Israël is uiteindelijk geweest: die God is uniek, enig en universeel. God is een Bevrijder, maar hij is ook een Schepper. Hij is ook geïnteresseerd in andere volkeren. Je ziet dat de grote profeten heel langzamerhand de deur gaan openen naar die volkeren, dat ook steeds duidelijker wordt dat wie zich toewijdt aan God, wie gehoorzaam is aan God, wie de thora van God uitvoert, dat die ook vrede zal krijgen. Ik denk aan II Kronieken 15, waar staat geschreven dat de Judese Koning Asa gehoorzaam is aan de thora, de afgoden vernietigt, vrede ervaart. Tijdens zijn regering is er 35 jaar lang geen oorlog. Dat is op zichzelf veelzeggend. God zoekt de oorlog niet, maar hunkert naar de sjaloom. Mensen moeten wel trouw blijven.

Men zou kunnen zeggen dat de komst van Jezus een definitieve doorbraak is naar alle volkeren. Jezus staat in de joodse traditie, sluit ook aan bij de thora en de profeten, maar maakt de poort open naar de andere volkeren. Hij zegt tegen de discipelen: “Maakt alle volkeren tot mijn discipelen.” Jezus benadrukt de geweldloosheid. Kwaad moet met goed worden beantwoord.

God is de God van alle volkeren. God heeft bemoeienis met alle volkeren. Paulus zal dat later in zijn contact met de Grieken ook benadrukken. God is geïnteresseerd in elk volk. Hij gaat met ieder volk een eigen weg. Alle mensen, ook andere volkeren, stammen van God af. God is uiteindelijk degeen in wie wij ons bestand vinden. Uit en door hem zijn wij. Er is dus een ontwikkelingslijn van een stamgod die kiest voor een klein stammetje tot een universele God die andere volkeren niet wil laten verdwalen. Dat betekent ook dat er een strijd is om de waarheid. Er zit in het geloof in God een uiting van waarheidsbesef. Daarom zullen mensen opkomen voor mensenrechten. Er moet respect zijn voor mensen. Er moet niet gejat worden of bedrogen of gedood. Mensen moeten worden lief gehad. Er is vrijheid van geloof en geweten. Mensen mogen zeggen wat ze denken. De waarheid is dat God uniek is en enig. Daar zetten wij ook al onze kaarten op.

Wie God zoekt, doet de thora recht en de thora wordt altijd aangepast bij de tijd. In onze tijd is dat het milieu, de duurzaamheid, de ontwikkelingssamenwerking, de bestrijding van de armoede, het zich aantrekken van het lot van vluchtelingen, het tolerant zijn ten opzichte van andersdenkenden, etc., want sjaloom betekent dat er geen oorlog is. Wij leven in een tijd waarin mensen nog altijd hun eigen afgoden creëren: geld, macht, prestige, bezit, maar er zijn ook talloze mensen die God overbodig achten. God is uitgestoten, God wordt dood verklaard, God is een illusie of een droom. Maar een gelovig mens is natuurlijk ook tolerant ten opzichte van de waarheid van deze unieke God, die barmhartig is en rechtvaardig, de God die ervaren wordt als de grond van het bestaan en daarom zal een gelovig mens het ook niet pikken als anderen God menen belachelijk te moeten maken of God zomaar afschrijven. Maar voorzichtigheid is geboden, want laten we wel wezen, gelovigen roepen zelf ook vele misverstanden op. Soms kan het beter zijn om te zwijgen, maar het kan noodzakelijk zijn om voor de waarheid uit te komen, om te protesteren, om verzet aan te tekenen tegen baarlijke nonsens die over God wort uitgesproken. Maar wie streeft naar sjaloom wordt geleid door wijsheid en de wijsheid die Jezus ons leerde was ook: heb je vijanden lief. Dat betekent niet alleen respect voor je eigen soortgenoten en geloofsgenoten, maar ook respect voor de mensen die er zo totaal anders over nadenken en jou vijandig gezind zijn.

Hans Visser, mei 2007

Bonhoeffer

Bonhoeffer

Deze maand is het zestig jaar geleden dat Diettrich Bonhoeffer werd opgehangen in een gevangenis in Duitsland. Hij behoorde tot de Duitsers, die Hitler vanaf den beginne niet zagen zitten en zich tegen zijn gedachtegoed hebben verzet. Dat bracht Bonhoeffer in de gevangenis waaruit hij niet meer bevrijd is. Hij is beroemd geworden door de brieven die hij schreef vanuit de gevangenis. Het zijn ook deze brieven, die mij persoonlijk altijd zeer geïnspireerd hebben tot de keuze van mijn werk gedurende mijn loopbaan als dominee. Ik zou het werk in de Pauluskerk niet hebben kunnen volbrengen zonder de inspiratie van deze man, ontleend aan zijn brieven.

Ik wil graag nog even aandacht vragen voor een vijftal componenten in die brieven:
In de eerste plaats nodigt Bonnhoeffer iedereen uit om goed te communiceren met zijn medemens. We leven in deze wereld en zijn op elkaar aangewezen. We behoren te weten wat er leeft bij een ander, het gaat om dialoog met de wereld. Wij moeten niet omhoog gericht zijn naar de hemel of God diep in ons hart zoeken, neen, we zullen altijd in gesprek moeten zijn met die ander. We zullen dan ook de meest aanvechtbare dingen moeten bespreken, want wij mensen zijn in het contact met elkaar vrij oppervlakkig.
Bonhoeffer nodigt ook uit om na te denken over de vraag wat de rol van God is in het leven van alledag. Hij hield zich ook bezig met de relatie tussen geloven en weten. Er moet een balans zijn tussen geloven en weten. Er zijn mensen die alleen willen geloven en niets willen weten. Er zijn mensen die alles willen weten, ook de dingen die niet geweten kunnen worden, en gooien het geloof aan de kant waar het gaat om een balans tussen beide.

In de tweede plaats besefte Bonhoeffer dat er in het leven dingen zijn die een onherroepelijk verloop hebben. Dat duiden wij altijd aan met het lot. Hoe verhoudt zich nu het lot tot God? Je kunt God en lot niet laten samenvallen, maar je kunt ze ook niet scheiden. In God schuilt ook lot. Op God kun je een beroep doen, maar er is ook iets in God waar we niets mee kunnen. We krijgen de mededeling dat we dodelijk ziek zijn. Het is een aflopende zaak met ons leven. Dat is een onherroepelijk lot waarin geen keer gebracht kan worden. Daarom is Bonnhoeffer gefascineerd door verzet en overgave. Een mens moet op een bepaalde manier met dat lot omgaan. Hij moet er niet altijd in berusten, hij moet ertegen tekeer gaan. Hij moet een strijdbare houding aannemen, maar er is een moment dat hij de strijd zal staken en zich overgeeft aan God. Bonhoeffer gaf daarvan zelf het voorbeeld. Vlak voor zijn dood was hij in gebed verzonken. Hij wist dat zijn dood nu onherroepelijk was, maar het verzet blijft.

Bonhoeffer was ook gefascineerd door de persoon van Don Quichote, die wist dat deze wereld anders moest. Vaak wordt Don Quichote wat belachelijk gemaakt, dan gaat het om mensen die idealen hebben die toch niet gerealiseerd kunnen worden. Nee, Bonnhoeffer wilde graag dat wij allemaal willen behoren tot die mensen die zien wat nog niet is en die geloven wat nog niet kan. Daar gaat het ten diepste om. Ook in zo’n gemeenschap als de Pauluskerk; dat je ziet wat er nog niet is en dat je gelooft wat nog niet kan. Dat je dat nooit opgeeft.

Dat brengt mij bij een derde aspect. Bonhoeffer bepleitte een religieloze benadering van het christendom. Onder religie verstaat hij een instituut dat samengesteld is uit dogma’s, leerstellingen, heilige boeken, geestelijken, gebouwen, machthebbertjes, moralisme. Religie is een manier om de wereld te willen verklaren. God wordt vaak gehanteerd als een werkhypothese. God moet de gaten vullen in onze kennis. Mensen verschuilen zich achter God en ze beseffen daarbij niet dat ze toch betrekkelijk autonoom zijn. Mensen zullen zelf hun problemen moeten oplossen, zelf de knopen moeten doorhakken, keuzes moeten aangaan. Wij laten dat niet in gemakzucht aan God over, zo in de trant van: wat God doet, is goed. Bonhoeffer wil ook niet dat we gaan bidden voor dingen die wij zelf moeten opknappen. Een mens heeft intellect gekregen om het ook goed te gebruiken. Deze religieloze benadering van het christendom maakt ons ook wat onverschillig ten opzichte van het instituut. Je wordt teruggeworpen op je persoonlijk geweten. Je kunt je niet verschuilen achter een paus of een synode, achter een geestelijke of achter een leerstelling. Jij moet zelf zin geven aan je leven door te strijden voor humaniteit.

Dat brengt ons bij een vierde punt. Waar zullen wij God vinden in deze wereld? God is niet in de hemel, God is niet diep in ons hart. Nee, zegt Bonhoeffer, God ontmoeten wij in de ander, in de ontmoeting met de ander. Gods naam luidde toch ook altijd, dat hij er wilde zijn voor de mensen? Jezus werd Immanuël genoemd: God met ons. Ook Jezus had als enige pretentie dat hij een mens wilde zijn voor andere mensen. Zo, zegt Bonhoeffer, is God in de wereld. Dat betekent dat God ook lijdt aan de wereld. Soms lijkt het alsof God bezwijkt aan de wereld. Dat is gedemonstreerd in het leven van Jezus. Maar toch blijft God middenin het leven staan. Waar mensen met elkaar samen willen zijn en waar mensen er voor elkaar willen zijn, daar zal God bloeien en groeien. Daar zal een mens uiteindelijk het transcendente beleven. Natuurlijk kan een mens mystieke ervaringen hebben door een icoon te kussen, door een kaars te branden in een kerk, maar uiteindelijk is God op straat, zal God zich vereenzelvigen met de mensen die ons pad kruisen, die ons nodig hebben, die wij misschien nodig hebben.

Dat brengt
ons bij de laatste component: wat is dat dan, christen zijn in de samenleving? Voor Bonhoeffer is dat eenvoudig: een mens bidt en hij werkt. Een mens geeft zich over aan God en tegelijkertijd zet hij zich in voor een ander en probeert hij het goede te doen voor anderen. Een mens is ook bereid om deel te nemen aan het lijden. Humaniteit heeft dus ook een goddelijke dimensie. Waar mensen er voor elkaar zijn, met het oog op de toekomst, daar zal God in hun midden zijn, daar zal God ook beleefd worden.

 

 

 

De toekomst van de stad

De toekomst van de stad

Over de stad is veel nagedacht in de geschiedenis, maar duidelijk is dat dynamiek een stad kenmerkt. Alles beweegt en alles raast voorbij. De stad in het Westen draagt sterk de symboliek van het westers protestantisme: rechtlijnigheid, efficiency, rationaliteit, fatsoenlijkheid, netheid, orde etc., maar we weten al te goed dat steden – waar ook ter wereld – plekken zijn geworden waar vele identiteiten van mensen en groepen in een wereld die onbegrensd raakt, elkaar ontmoeten en ook met elkaar in conflict raken. De Italiaanse kunstenaar Marinetti ontwierp als grondlegger van het futurisme een manifest. Hierin pleit hij voor liefde voor het nemen van risico’s, inzet van energie. Het zijn moed, brutaliteit en opstand die de motoren zijn van de dynamiek in de stad. Mensen als Marinetti werden ook fel bewogen door de lotgevallen van de arbeidslozen, de waanzinnigen en de randfiguren in de steden. We denken aan het fraaie schilderij van Boccioni, die een schilderij van de stad ontwierp. De man was gefascineerd door het verschijnsel tram – dat was nog nieuw – en de auto, maar voorop het schilderij zie je een groot paard dat bedwongen wordt door mensenkrachten. In een stad heerst onzekerheid die mensen doet zoeken. Daarom is het ook plezierig wanneer een stad ruimte geeft aan alle mogelijke cultuuruitingen: schilderkunst, muziekkunst, architectuur, dichtkunst, schrijfkunst etc. etc. Van Park hebben we geleerd dat de stad geen noodlot is dat de mens overkomt. Een stad is een ‘state of mind’. Het is de cultuur van een mens die een stad maakt of breekt. Daarom hechtte de beroemde stedenkenner Manuel Castells eraan om in steden sociale bewegingen te stimuleren die nadenken over de betekenis die toegekend moet worden aan de stad. Er zijn sociale bewegingen op velerlei terreinen: mensen die strijden voor een duurzaam milieu, mensen die vechten tegen de armoede, mensen die zich verzetten tegen een discriminerende immigratiepolitiek, kortom, sociale bewegingen hebben als kenmerk dat ze zich verzetten tegen de uitsluiting van mensen. Als we de geschiedenis van de stad bestuderen, dan kunnen we vaststellen dat de stad uit de markt is voortgekomen. Er is ook wisselend gedacht over de stad. Er zijn vaak negatieve stadsbeelden ontwikkeld. De stad zou zich ontwikkelen tot een Sodom of Gomorra. Op de stad rust een vloek. Kaïn, die zijn broer Abel vermoordde, zou de uitvinder zijn van de stad. Maar toch, wanneer we al deze stadsbeelden nog eens grondig bekijken, en bijvoorbeeld ook letten op bronnen die wij vinden in de bijbel waarin ook steden geschilderd worden die op een geheel andere manier tot ontwikkeling waren gekomen dan de steden in West-Europa na de elfde eeuw, dan wordt duidelijk dat de stad een schepping is, een gave, maar ook een opgave. Je krijgt de stad cadeau, maar je zult er ook wat van moeten maken. Dat is natuurlijk van groot belang. Daarom is het ook altijd goed om te zeggen dat stedelijkheid gekenmerkt wordt door betrokkenheid bij elkaar, door een publieke en een private sfeer. Dat is altijd eigen geweest aan een stad; er is een publieke sfeer en er is een private sfeer. De mens neemt deel aan politieke maatschappelijke verbanden, er moeten dingen voor de stad georganiseerd worden, maar tegelijkertijd is er de privé-mening, het privé-leven, het welzijn van de enkeling. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Ik zei reeds dat de stad voortkomt uit de markt en de markt heeft altijd iets desintegrerends gehad. Op een markt wordt gehandeld, mensen loven en bieden. Stedelijkheid gaat ook over wat een stad aantrekkelijk maakt. Daar hebben mensen een belangrijk aandeel in. Van wat voor stad houden zij? Er is met de stad heel veel gebeurd. De stad heeft zwaar geleden onder de industriële revolutie, toen de mensen vervangen werden door machines. Er moest hard gewerkt worden, want die machines gingen niet vanzelf. Er was kinderarbeid, vakantie bestond niet, mensen waren dag en nacht bezig en stierven soms als ratten. Mumford zegt dat de stad vaak een slachtveld is geworden van maatschappelijke ellende en nog altijd zijn er vele steden in de wereld die iets weg hebben van de hel: mensen leven in slums en getto’s, met de hygiëne is het beroerd gesteld, er is niet voldoende eten aanwezig. Maar de steden, vooral in het Westen, gingen hun eigen gang. Zij ontwikkelden zich tot postindustriële steden waarin de dienstensector en de kennismaatschappij meer tot ontwikkeling kwamen. Ideaal was het als de publieke en de private belangen met elkaar in balans waren. Wanneer privé-personen alleen op zichzelf gericht zijn, gaat dat ten koste van het bestuur en de ontwikkeling in de maatschappij. Maar wanneer alles van bovenaf wordt opgelegd en het bestuur alles in handen heeft, komt de mens weer in verdrukking. Het zal gaan om een balans.

Een voorbeeld daarvan is de verzorgingsstaat. In een verzorgingsstaat kan de burger zich uitleveren aan de overheid. Die moet hem verzekeren van de wieg tot het graf. Dat is niet goed. Dat gaat ten koste van de individuele verantwoordelijkheid. Aan de andere kant is het mogelijk dat de verzorgingsstaat zichzelf om zeep brengt, uitsluitend een beroep doet op de verantwoordelijkheid van de burger en zich terugtrekt. De balans tussen het publieke en het private is opnieuw verstoord. Het gaat er juist om dat in een staat de belangen van mensen worden behartigd, dat mensen hun verantwoordelijkheid nemen en tegelijkertijd dat de overheid vangnetten maakt voor de mensen die niet meekunnen omdat ze ziek zijn, in de war zijn. Ik vind ook dat iemand als Kreukels altijd terecht gepleit heeft voor een nauwere samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en het particulier initiatief van de burgers. Zij hebben elkaar alledrie nodig. Zij kunnen ook borg staan voor de gewenste balans. De steden hebben natuurlijk onder de door armoede en apartheid veroorzaakte crisis geleden. Nog altijd moeten we er erg alert op zijn dat zwart niet de kleur wordt van arm-zijn. We dienen ons het lot van de gekleurde allochtoon aan te trekken. Laten we wel wezen, het is die mens die de stad maakt of breekt. Mensen zijn geen laboratoriumratten die door omgevingsfactoren worden bepaald en daarop reageren. Een mens heeft een eigen verantwoordelijkheid. Het is de mens ook mogelijk om een netwerk te stichten, om met anderen samen belangen te behartigen. In een stad beschikken mensen altijd over een sociaal kapitaal, een cultureel kapitaal en een economisch kapitaal. Mensen zijn gezegend wanneer ze over alledrie de kapitalen mogen beschikken. Tragisch is alleen dat sommige mensen nauwelijks een economisch kapitaal hebben, maar er ook niet in slagen een sociaal en cultureel kapitaal tot stand te brengen. Dan is de situatie altijd erg slecht.

In een stad behoeft een mens niet ten onder te gaan aan eenzaamheid of gebrek aan aandacht. Kenmerkend voor mensen is dat de ze anderen zoeken, waar ze ook zijn. Dat behoeven niet per se je buren te zijn. Je echte buren kunnen ook aan de andere kant van de stad wonen. De mens kan die netwerken ontwikkelen om het leven overzichtelijk te maken in de ruimte die de stad biedt. Het is zijn subjectiviteit natuurlijk, die bepaalt of een mens zich happy voelt, of hij zich veilig voelt. Er is niet altijd de garantie om een aantal factoren te verbeteren die objectief gezien bijdragen tot de veiligheid: meer lantarenpalen, meer toezicht. De subjectiviteit van een mens is doorslaggevend. Een mens bepaalt op een zeker moment of hij zich inderdaad veilig voelt. Dat is vaak een ernstig probleem in steden. Er wordt veel gedaan om die veiligheid te vergroten, maar dat subjectieve gevoel van de burger is nog steeds niet zoals wij hopen. Dat kan ons ertoe verleiden om de openbare ruimte te gaan verprivatiseren. Dan werken we met camera’s en hebben dus geen ruimte meer waar een mens onbespied kan wandelen, kan praten, kan kijken. In een stad als Rotterdam heeft dat ertoe geleid dat je bekeurd kan worden als je ‘zonder redelijk doel’ in de openbare ruimte verblijft. Zelf ben ik altijd een aanhanger geweest van het probabilisme. In het probabilisme wordt het gedrag niet simpelweg door de omgeving gedetermineerd. De omgeving maakt bepaalde keuzes waarschijnlijker. De omgeving kan uitnodigen tot een bepaald gedrag. De omgeving oefent aandrang uit, maar dwingt niet. Er is eerder sprake van ontmoedigen dan van verhinderen. De omgeving kan bepaalde mogelijkheden versterken en nieuwe mogelijkheden scheppen. Je kunt ook vaststellen dat de omgeving zich op velerlei manieren verhoudt tot het individu. Bijvoorbeeld: 1. fysiek: er is een gebouw voor de mensen;2. functioneel: dat gebouw is er met een bepaalde bedoeling;3. cognitief: mensen kennen een betekenis aan dat gebouw toe voor zichzelf; 4. affectief: het gebouw roept een bepaald gevoel op;5. sociaal: het gebouw schept contactmogelijkheden.

In een stedelijke samenleving vervult een mens vele rollen: de rol van familielid, de rol van werknemer, de rol van hobbyist, de rol van lid van een politieke partij, de rol van lid van een sportclub, noem maar op. Dat betekent ook dat de mens zich in een stad moet leren bekwamen in identity-management, want de identiteit van een mens heeft vele bronnen: de groep waarin hij is grootgebracht, zijn familie, zijn collega’s, zijn buren, de club, kortom, talloze factoren beïnvloeden die identiteit. Ik zei u reeds dat de mens in de stad ook veranderingen tot stand probeert te brengen. Hij is verantwoordelijk voor wat er met die stad gaat gebeuren. Castells heeft ons gezegd dat sociale bewegingen hier een belangrijke rol in spelen, want sociale bewegingen leggen zich toe op de transformatie van de ruimte. Daarin kan een mens ook anticulturen ontwikkelen: de mens wil niet met de stroom mee, hij wil tegen de stroom in zwemmen. In een stad hoort ook altijd oppositie thuis. Die markt heeft ook iets desintegrerends. Het gaat om loven en bieden. Op een markt kan ik een product afnemen en ik kan het laten liggen. Daar heb ik mijn redenen voor. Ik laat me niet alles wijs maken. Wat dat betreft is de stad ook een uitdaging.

Wat wij in de moderne stad waarnemen is een vergaand proces van secularisatie. De wereld is onttoverd, ontgoddelijkt. Mensen nemen hun eigen verantwoordelijkheid, denken na over de dingen, verschuilen zich niet achter God. Secularisatie hoeft niet te betekenen dat mensen niet langer meer geloven dat God bijvoorbeeld de grond onder hun voeten kan zijn – waarom niet? – maar ze weten wel dat ze geroepen zijn om in deze wereld er wat van te maken. Ze kunnen niet zeggen dat God daar wel voor zorgt. Dat is dan jammer. Dat is jouw verantwoordelijkheid. Er zit ook pluralisering in de moderne stad. Mensen komen uit velerlei culturen. Mensen hebben heel verschillende opvattingen. Er is mondialisering; wat mensen elders in de wereld gebeurt, heeft impact op ons. Denk maar aan de economie: een beginnende recessie in Amerika heeft gevolgen voor ons. Wat opvalt in de moderne stad, is dat de mens meer zelf wil bepalen. De mens is dus minder gehoorzaam geworden aan groepen als kerken, politieke partijen, allerlei officiële instellingen. Mensen willen zelf een beetje uitmaken wat ze prettig en goed vinden. Dat beïnvloedt tegenwoordig ook het stemgedrag van mensen. Dat is niet allemaal zo voorspelbaar, hoewel een mens zich ook gek kan laten maken door wat de commercie bedenkt, wat de media presenteren etc. Het ontwikkelen van een anticultuur is niet zo gemakkelijk. Het rationele staat hoog genoteerd in de samenleving, maar we zien toch dat rationaliteit niet langer het laatste woord heeft. Het gaat ook om wat mensen ervaren, wat ze meemaken, wat ze voelen. Daar zal ook rekening mee moeten worden gehouden. Niet alles is rationeel oplosbaar. Een mens is meer dan alleen ratio. Ik vertelde u reeds dat de stad voortkomt uit de markt. Nou is het natuurlijk wel zo dat zo’n markt moet worden bestuurd. Een markt moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een markt moet humaniteit dienen. De markt heeft ook oog voor het algemeen belang. De markt let op duurzaamheid. We kunnen niet alles opmaken en straks niets meer hebben. De markt leert sparen. De markt leert bezuinigen. De markt leert om te saneren. Ik vind de rol van de overheid ten aanzien van de markt belangrijk. Het lijkt mij verschrikkelijk wanneer de markt in de plaats komt van de staat, wanneer de markt zichzelf gaat regeren. Dat zal leiden tot anomie, wetteloosheid. Dat zal de uitsluitingsmechanismen dramatische vormen geven. Uiteraard ben ik ervoor om de markt op peil te houden, om de markt goed te ontwikkelen, maar er zal altijd een koppeling moeten zijn met de zorg voor de zwakken. Ook hier moet weer naar balans gezocht worden, moet de individuele verantwoordelijkheid een kans krijgen, maar ook de zorg voor de mensen die om allerlei redenen niet mee kunnen. Wij leven thans in de elektronische ruimte, waar de virtualisering van het economische leven domineert. Ik zei u net al dat dat kan leiden tot beheerscrises, want wat is de rol van de staat, van de overheid? Wat dat betreft leven we in een wonderbaarlijke wereld, want de internationale verhoudingen worden zodanig, dat de nationale staten steeds minder betekenis krijgen. In Europa valt waar te nemen dat Brussel doorslaggevend is. Een stadsbestuur, al die tussenvormen van bestuur, zijn aan het verzwakken. Ik blijf de deregulering zorgelijk vinden. De staat moet een stuk eigen verantwoordelijkheid hebben. Eigenlijk denk ik dat de staat verantwoordelijk moet zijn voor transport, openbaar vervoer, elektriciteit, gas, ziekenhuizen etc. Tegenwoordig geloven wij in privatisering. De staat trekt zich terug. Dat kan soms heel goed verlopen, maar er zijn ook kansen dat er rampen plaatsvinden, dat niet de belangen van alle mensen gediend worden, dat er mensen buiten
de boot vallen. De veramerikanisering van onze economie is ook niet alles. Verzorgingsstaten geraken soms in crisis. Er is regelmatig een groeiende werkeloosheid, er is inkomensongelijkheid. Soms worden de rechten van burgers aangetast. Je moet je in de stad altijd afvragen wat de zeggenschap van de burger is. Waar heeft die burger nou echt iets te vertellen? Dat kan nooit alleen maar in een deelraad of een gemeenteraad zijn. Op allerlei niveaus in de samenleving moet die burger gehoord worden.

De immigratiepolitiek in onze dagen baart ook zorgen. Grenzen worden gesloten in een wereld die steeds meer ontgrensd raakt. Er is een spanningveld tussen de bescherming van mensenrechten en de soevereiniteit van een staat. Er zijn pakweg honderdtwintig miljoen immigranten, waarvan vijftig procent in de rijke landen verblijft. Van de vluchtelingen leeft slechts dertig procent in de rijke landen. Al die mensen die op drift raken, die van arm naar rijk trekken, proberen hun eigen informele economie tot stand te brengen, maar die kunnen wij weer vercriminaliseren door onze regelgeving. Soms denk je wel eens: laat het maar geschieden. Laat het maar behoren tot de rijkdom van een stad. Laat er maar een ontwikkeling zijn van buurtbedrijven. Probeer dat niet allemaal te stroomlijnen met regels. Ga immigranten niet het leven onmogelijk maken, want het zou heel jammer zijn wanneer nou juist de immigranten en de vrouwen en alle mensen die een kleur hebben, niet meer kunnen meedoen. Persoonlijk heb ik in de stad geprobeerd om via een sociale beweging als een kerk solidariteitsnetwerken tot stand te brengen voor allerlei mensen in de samenleving die kopje onder kunnen gaan: immigranten, vluchtelingen, psychiatrische patiënten, drugsgebruikers, daklozen, armen. Ik lees u in dit verband een passage voor uit mijn dissertatie (pag. 284 etc).De afgelopen jaren zijn de solidariteitsnetwerken onder druk komen te staan. Een stad is in een permanente staat van verandering. De politiek in een stad kan zich keren tegen bepaalde sociale bewegingen. Zo hebben wij dat meegemaakt met de conservatieve liberalen en de aanhangers van Fortuyn in Leefbaar Rotterdam. Dit soort partijen vindt sommige sociale bewegingen bedreigend. Die willen ze er ook uit werken. Er is soms in een samenleving een hoge mate van intolerantie. Er is iets mis met de subjectiviteit van die burger die zich niet veilig voelt, die zich laat mobiliseren tegen de zorg voor randfiguren in de samenleving. Er worden onnoemelijk veel juridische processen gevoerd waarin burgers elkaar tegenwerken. Een stad is naar mijn stellige overtuiging een plek voor alle mensen. Natuurlijk zullen er mensen zijn die kunnen bijdragen aan de onleefbaarheid in een stad, door het hooligan-gedrag, door gewelddadigheid. Daarop zal moeten worden ingegrepen. Maar tegelijkertijd moet je je beseffen dat de mens niet alleen maar een kosmisch wezen is, maar ook altijd nog een stukje chaos herbergt. De stad moet de mens de mogelijkheid geven om dat stukje chaos te kunnen uiten. Daarom is het onverstandig om bordelen te sluiten, casino’s op te ruimen en de illusie te koesteren dat je nu de samenleving onder controle hebt. Zo zit een mens niet in elkaar. Een mens is orde, maar ook drift. Ook hier zul je moeten blijven zoeken naar een balans. Wat Amsterdam wil doen met de wallen, is best begrijpelijk; je wilt een stuk criminaliteit om zeep brengen. Maar gooi het kind niet met het badwater weg.

De globale economie in de wereld is voor velen tot een zegen, maar helaas zijn zeer velen ervan uitgesloten. Hier ligt dus ook nog steeds een uitdaging. Hoe kunnen we de ontwrichtende armoede in de wereld bestrijden? Ik heb jaren gewerkt in Indonesië, in een arm gebied en we hebben er alles aan gedaan om de locale economie te verbeteren. Maar dan leer je ook dat wanneer je een economische expansie tot stand wil brengen, er aan een aantal factoren moet worden voldaan: noodzaak van markten, banen, technologie, overbrenging van mensen en kapitaal. Wanneer het met een van deze factoren niet goed gaat, lukt het allemaal niet. Het is soms heel simpel: wat heb ik aan allemaal auto’s als ik geen wegen heb? En wat heb ik aan een machine als niemand hem kan repareren? Wanneer er niet voldoende educatie is voor de mensen om een vak te leren? Als kapitaal ontbreekt? Als er niemand is die door de slechte wegen mijn producten kan afnemen? Of dat er mensen zijn die gewoon geen geld hebben? Het is niet gemakkelijk om deze wereld zodanig te ontwikkelen dat iedereen een kans krijgt, maar het blijft wel een uitdaging voor de stad. Wie die uitdaging aanvaardt, voelt zich ook verantwoordelijk voor de toekomst van een stad.

Hans Visser december 2006

Preek 1 apil afscheidsdienst

Preek 1 apil afscheidsdienst

Samenvatting van het gesproken woord van zondag 1 april, de afscheidsdienst van
Hans Visser over Deuteronomium 34

De Eeuwig Betrouwbare God gunt Mozes een blik op het beloofde land. Dat land zal hij niet mogen betreden. Het gaat hier om de God die zijn naam aan Mozes heeft geopenbaard. De naam die betekende: Ik zal bij u zijn. God is trouw en betrouwbaar. Hij doet wat Hij zegt en Hij wijst de mensen een goede weg ten leven door middel van de thora. Daarin heeft Mozes een belangrijke rol gespeeld. Hij ontving de thora van God om deze te onderwijzen aan het volk Israël. In die thora zijn vier zaken van belang. In de eerste plaats wordt afgoderij, verabsolutering, verslingering, magie en occultisme afgewezen. In de tweede plaats worden moord, wraak, bedrog, roof, exploitatie en uitbuiting afgewezen. In de derde plaats wordt de mens gewaarschuwd voor een chaotisering van relaties tussen ouderen, kinderen en partners. In de vierde plaats is er het sabbatsgebod dat ervoor geldt dat er geen overspannenheid is, geen stress, geen overwerkt zijn en rusteloosheid. Mozes laat op de berg Nebo, vanwaar hij het beloofde land kan waarnemen, alle stammen de revue passeren en hij geeft aandacht aan bepaalde aspecten. Het gevecht van bevrijding. Altijd is Israël druk doende om zich los te maken uit onderdrukking. In de tweede plaats het naleven van de thora. Dat is een manier om een gaaf leven te verkrijgen. Mensen kunnen dan ook veilig wonen onder Gods hoede. Bovendien moet de welvaart gedeeld worden. Het boek Deuteronomium maakt ook duidelijk dat er eigenlijk geen armoede mag zijn. Er wordt recht gedaan aan de weduwe, de wees en de vreemdeling, en God geldt als een vriend van de mensen. Hij helpt en triomfeert over de afgoden. Er is een eindeloze strijd om het volk te redden uit het onheil. Mozes speelt als leider een belangrijke rol in de geschiedenis van het volk Israël. Dat is veel mensen in de loop van de geschiedenis opgevallen. Zo zie je ook dat Mozes in de huidige bestuurskunde een belangrijke rol speelt. De joodse Amerikaan Aaron Wildawsky heeft veel aandacht geschonken aan het leiderschap van Mozes.Wildawsky wil nooit te veel van een overheid verwachten. Hij zegt ook dat het nooit gaat om oplossingen van problemen, maar meer om de successie en volgorde van problemen. Je moet altijd oppassen, want de oplossing van gisteren is altijd het probleem voor morgen. De overheid moet ook niet overal greep op willen krijgen. Mozes vertoont een heel boeiend geheel in zijn leiderschap. Aan de ene kant kan hij zeer dictatoriaal optreden, autocratisch zijn, aan de andere kant is hij ook in breed overleg met zijn eigen broer, met de familie, met de stammen, en vooral met de oudsten, die een hele interessante bestuurslaag vormden. Hij kan ook anarchistisch zijn en een ad hoc-beleid uitvoeren. Aan de andere kant hecht hij aan de gelijkwaardigheid en is hij een primus inter pares. Je zou kunnen zeggen dat Mozes in zichzelf heeft verenigd: de goede herder die omziet naar de schapen, een meedogenloos krijger, een geestelijk leraar, een wetgever, een regelaar. Mozes heeft God van aangezicht tot aangezicht ontmoet. God ging met hem om als een vriend. Wij volgen in deze dienst de exegese van de Targum Pseudo Jonathan. Deze joodse exegese maakt duidelijk dat God uiteindelijk Mozes een afscheidskus geeft voordat hij hem wegleidt om te begraven. God begraaft Mozes zelf. Het is leuk om nog eens na te gaan wat er van Mozes is geworden in de geschiedenis. Zo ontmoetten wij in de vorige eeuw een moderne Mozes: Martin Luther King. Ook hij had vergezichten. Vlak voor zijn dood heeft hij nog gezegd: “Voor mij komt het er niet zoveel meer op aan. Dat vind ik niet erg. Ik ben vanmorgen uit Atlanta vertrokken. Terwijl het vliegtuig startte, zei de piloot via de microfoon: ‘Het spijt ons van het oponthoud, maar we hebben dominee Martin Luther King aan boord en om zeker te zijn moesten we alles controleren.’ Toen kwamen we in Memphis aan en sommigen begonnen zich al af te vragen wat de zieke blanke broeders mij zouden kunnen aandoen. Ik weet niet wat er gaat gebeuren. We hebben enkele moeilijke dagen voor ons, maar voor mij komt het er niet zoveel meer op aan. Ik ben al op de top van de berg geweest en ik vind het niet erg. God heeft mij toegestaan de berg te beklimmen. Ik heb uitgekeken en het beloofde land gezien. Misschien zal ik het niet meer met u binnentrekken, maar ik moet u vanavond zeggen dat wij als volk het beloofde land zullen binnentrekken.” Dat was de droom die Martin Luther King tot het laatst vervulde. Korte tijd daarna werd hij vermoord.

Mozes was ook een bemiddelaar tussen God en de mensen, en de mensen onderling. Hij zocht vrede en recht. Soms wees hij vooruit naar Jezus, in wie de thora vervuld is. Het werk was altijd vol strijd, conflict en gevecht, maar er waren ook vredige perioden. Zo hebben wij getracht, ook in de geest van Mozes, de Pauluskerk tot ontwikkeling te brengen. In de eerste plaats als plek voor meditatie en bezinning. In de tweede plaats als een herberg waar iedereen welkom was. In de derde plaats als een actiecentrum waar we opkwamen voor de belangen van mensen, want we wisten altijd: God kiest voor de minsten. God is een lijdende God, die het lot deelt van mensen. Dat toonde Hij in het leven van Mozes en bovenal in Jezus. In deze lijdenstijd staan we juist stil bij de lijdende God. Het beloofde land staat ons te wachten. Het is de grondslag van hoop en verwachting. Wij zullen nu met elkaar zingen gezang 290. Besluit.

Hans Visser april 2007