Geloven met mijn brein deel 2
In de jaren zestig………………….GELOVEN MET MIJ N BREIN (DEEL 2)
GEVECHT TUSSEN GELOOF EN SCEPSIS
In de jaren zestig volgde ik de colleges van L.W. Nauta op het seminarie van de Hervormde Kerk. Dat was een gebeurtenis waarop rector J.M. de Jong ons trakteerde. Ik maakte een werkstuk over Samuel Beckett (Wachten op Godot). Dat roerde mijn ziel en veroorzaakte een onrust die nooit meer over ging. Nauta formuleerde: de absurditeit van een mens-zijn dat is aangelegd op een zin waaraan de wereldwerkelijkheid ten enen male niet beantwoordt.
Hensen (Houtskoolschetsen) merkt op dat deze wereld er is voor ons en voor onze verantwoordelijkheid. Hensen signaleert een spanning tussen rationaliteit en een aanwezig gevoel voor het mythische, symbolische, voor de metafoor en het buiten- rationele. Het mythische is het boven het rationele uitgaande besef van het onbeschikbare, niet manipuleerbare, van het leven, dat zich onthult in de faciliteit van mijn bestaan, mijn eindigheid, mijn lichamelijkheid. Hensen ziet in Jezus een unieke geschiedenis die ons bestaan doet oplichten. Onder ons heeft zich een existentie voltrokken, die van de macht die er was en die beschikbaar was radicaal heeft afgezien en die daarmee alle verwachtingen, alle vanzelfsprekendheden, alle algemeenheden heeft weersproken, zodat God geen symbool meer kan zijn van onze eigen machtsfantasieën. Hensen, herinnert terecht aan Bonhoeffer.
Houtepen: (in God een Open Vraag, merkt hij op): ‘God als metafoor voor het onzegbare kan en hoeft immers niet dood te worden verklaard, vormt nergens een concurrent voor onze autonomie, is nergens een begrenzing van het leven en kan letterlijk geen kwaad, God is nergens binnen ruimte of tijd maar ruimte en tijd spelen zich af, ontrollen zich, binnen God. Houtepen stemt in met Schillebeeckx (zie zijn Tussentijds verhaal over twee Jezus boeken) Gods openbaring volgt de weg van menselijke ervaringen. Openbaring komt niet uit subjectief- menselijk ervaren en bedenken maar ze kan zich slechts laten waarnemen door en in menselijke ervaringen. Openbaring toont zich in een lang proces van gebeurtenissen, ervaringen en interpretaties en niet in een bovennatuurlijke ingreep als het ware bij toverslag, terwijl zij toch geenszins een menselijk product is. Niet uit maar in onze ervaringen manifesteert zich de zelfopenbaring van God als innerlijke verwijzing naar wat die ervaring en interpretatieve geloofstaal in het leven heeft geroepen. Houtepen (in zijn Uit de aarde, naar Gods beeld) zet uiteen, dat God in Jezus mensengestalte heeft aangenomen, dat God is neergedaald tot in het vlees en bloed, tot in het hart en het brein van een mens. God heeft onze menselijke habitat gedeeld. Projectie speelt een belangrijke rol. Springer (in Waar, wat en wie is God) spreekt over de existentiële overtuiging dat er een wijs gewaad is waarop geborduurd wordt in elke religieuze voorstellingswereld. Dat betekent de erkenning dat zich in de religieuze existentie werkelijkheid openbaart, die het borduren of projecteren veroorzaakt of althans op gang brengt. Het woord van Spinoza (stelling 15 van eerste deel Ethica) is illustrerend: Al wat is, is in God, en niets kan zonder God zijn of zonder Hem naar zijn wezen opgevat worden. Springer stelt dat we nooit zullen weten wie en wat God eigenlijk is. God is een ondoorgrondelijk mysterie. Vertrouwen in het ondoorgrondelijke mysterie confronteert ons met waarneembare werkelijkheid en de gewenste werkelijkheid. Het mysterie noopt tot handelen met het oog op vrede en gerechtigheid.
De strijd tussen scepsis en geloof kan beslecht worden door ons aan een van beiden uit te leveren. De scepsis laat God verdampen. Het geloof kan een vluchtweg worden.
Luc. Ferry (in MAN MADE GOD) merkt op dat de illusies van transcendentie geboren worden wanneer wij buiten ons zelf projecteren wat alleen in werkelijkheid een onbewust deel van onszelf is. Wat wij zelf zijn is niet besloten door God. Wij zelf besluiten in de daad van ons existeren in de wereld. De toekomst ligt open. Wij dragen verantwoordelijkheid voor de voortgang van onszelf. Wij zouden er niet geweest kunnen zijn. Er is dus geen plan dat ons omvat houdt. Wij zijn gedropt in deze wereld en aanvaarden de verantwoordelijkheid voor ons zelf. Wij kunnen ook onverantwoordelijk bezig zijn. God zal ons uitnodigen en overtuigen, zoals uiteenzet in ( John Cobb`s Proces Theology). God handelt niet ex machina om de consequenties van onze onverantwoordelijkheid
Scepsis en geloof spelen zich af in een wereld, die een netwerk van betrekkingen is. De gebruikelijke scheiding van de wereld in subject en object, in binnenwereld en buitenwereld, lichaam en ziel is niet meer aan de orde. Vergelijk (Paul Davies in Gott und die moderne Physik) Wij mensen hebben niet het vermogen God als objectieve realiteit te voorschijn te toveren. Het is eigenlijk beter God niets te noemen. God is geen wezen, God is niet een van de dingen die bestaat. God gaat ons bevattingsvermogen te boven. Gods gedachten zijn niet onze gedachten. De onbeschrijflijke realiteit van God correspondeert met onze ontoereikende voorstellingen van God. Vergelijk (Karen Armstrong in De Dood van God).
Een inspirerend theoloog als Jan van Kilsdonk, vertelde dat er geen andere openbaarwording van God is dan de mens. God is nergens anders. God treedt ons tegemoet in de medemens die ons pad kruist. Wat wij transcendent noemen treedt ons in die mens tegemoet.
zie (Gezegend de Onzienlijke).
De ervaring van contingentie bestaat eruit dat een bewustzijn ontdekt dat het zelf betekenis
sticht. Het zijn (de natuur) verschijnt als zinloos. De mens is schepper van het denken, van de waarden, van de moraal en van de religie. Vergelijk (Safranski in Nihilisme en transcendentie) Je begrijpt mensen alleen als je het onbegrijpelijke aanvaardt. Bij die onbegrijpelijkheden hoort de religieuze instelling die Safranski samenvattend zou willen karakteriseren: een instelling is religieus als die in het leven en in het geheel van het zijn ondanks alle kennis een uiteindelijk onoplosbaar en een onuitputtelijke rijkdom ziet, maar soms ook een afgrond. Safranski is van mening dat religies bestaan zijn uit speelruimte van het transcenderen. Religies zijn pogingen de transcendentie een bepaald gezicht te geven. Transcendentie betekent dat de mens voor zich zelf een raadsel blijft. Safranski reikt ons de mogelijkheid om te balanceren tussen scepsis en geloven.
De mens is een wezen dat kan transcenderen, d.w.z. boven zich zelf kan uitstijgen, een wezen met de bijbehorende eigenschap dat het niet zich zelf toebehoort. Mijn medeauteur is dol op Goethe, die vond dat in de mens de natuur haar ogen opslaat en merkt dat ze bestaat. Safranski vertelt van de cultfilm Blow up. Twee mensen spelen overtuigend tennis. Maar we nemen geen bal waar. De fotograaf krijgt de bal voor zijn voeten. De spelers verzoeken de bal terug te sturen. Hij pakt de bal die er niet is. De spelers bedanken hem. Over de bal kan met net zo weinig zeggen als over God. Maar het spel is er en zijn dynamiek verandert de toeschouwers, ook ons in medespelers. Dat wil zeggen: begin te spelen en dan merken jullie wel hoe echt de bal is. Wanneer jullie van te voren willen weten of de bal er is, zullen jullie nooit beginnen. Dan zal er nooit een spel zijn. Zo houd ik het geloof levend met geloof en onderzoek, uit het leven en het werk van (C.P. Tiele onder redactie van Cossee en R. Tjalsma) In de natuur gelden wetten, waarin geen bovennatuurlijke macht kan ingrijpen. Vooral de wet van oorzaak en gevolg: het ene volgt op en uit het andere Er is slechts een werkelijkheid.
De waarachtigheid van het geloof, mag niet geofferd worden aan uitvluchten, die uiteindelijk de scepsis dienen.
DE WERELD ALS GODS LICHAAM (Sallie Mc Fague in Modellen voor God)
In de jaren zestig werden we warm van Teilhard de Chardin die leerde dat de wereld er een is waarvan de hartslag relatie en interdependentie is. Niets staat op zichzelf. Dingen bestaan dankzij onderlinge relaties en verbanden. Wij behoren vanaf de lichamelijke cellen tot de fijnste scheppingen van onze geest toe aan de complexe voortdurend veranderende kosmos. Mc Fague denkt na over de verrijzenis van Christus. Deze moet niet gezien worden als de verrijzenis van bepaalde lichamen die te beginnen met Jezus opgaan naar een andere wereld. De verrijzenis moet worden gezien als Gods belofte om altijd met ons in Gods lichaam, in onze wereld te zijn. Wij ontmoeten de wereld als Gij als het lichaam van God, waar God voor ons aanwezig is op alle plaatsen en tijden. Het model van de wereld als Gods lichaam inspireert tot holistische houdingen van verantwoordelijkheid en zorg het voor het kwetsbare en onderdrukte.
Tillich heeft ons duidelijk gemaakt dat religie een toestand is van gegrepen zijn door de macht van het zijn- zelf. Moed heeft de kracht van het zijn nodig, een kracht die het niet- zijn te boven gaat.
Soefi- meester Hafiz (vergelijk Holloway in Kijken in de verte)merkt op: Grote Religies zijn de Schepen, Dichters de reddingsboten, Iedereen bij zijn volle verstand die ik ken is overboord gesprongen. Holloway citeert Vasilii Rozanow, die zei: “Alle religies zullen voorbijgaan, maar dit zal altijd blijven, rustig in een stoel zitten kijken in de verte”. Het is niet zonder risico
om de wereld tot Gods lichaam te verklaren. De wereld is niet knus. We staan er alleen voor, we hebben het nest verlaten, en hebben onszelf afgesneden. Morin oppert de gedachte dat de rede kan dwalen. Hij meent dat intellect en hart alleen verklaard kunnen worden door God als hogere macht daarin te betrekken. (zie zijn Bestaat God?). Ik geloof daar niets van omdat God weer een rol krijgt toebedeeld. Een dwalende rede moet bij zich zelf te rade gaan en niet God als ultieme oplossing er bijslepen. De Oosters -Orthodoxen kunnen soms verrassend uit de hoek komen. De wereld is niet alleen een wereld in zichzelf, de wereld is ook in God. Gods relatie met de wereld ligt besloten in Gods zelf. Vergelijk (John Binns in The Chhristian Orthodox Churches) Iconen, die voortvloeien uit de incarnatie maken God present.
In de jaren zestig volgen wij de colleges van Loen. Loen neemt een afwijkende maar toch boeiende positie in. Loen is een erudiete man die zorgvuldig formuleerde terwijl wij aan zijn voeten lagen. Ik begreep er niet veel van. Later heb ik Loen gelezen en herlezen. Het woord is grond. Gods openbaring is de oorsprong van al ons begrip. Mens en wereld (bestaan en zijn) kunnen slechts uit openbaring verstaan worden omdat zij in die openbaring hun aanzijn ontvangen. God wil niet in zich zelf blijven. God wil zich betonen aan de mens. De wereld is de omgeving van het bestaan. Het bestaan treedt dus niet de wereld binnen. Dat bestaan wordt door het Woord tot aanzijn geroepen. God wil zijn schepping in het zijn stellen met eigen zijns- zelfstandigheid en haar tot bestemming voeren. (vergelijk Doevendans in Inleiding tot het denken van A.E. Loen).
Rabbi Jehoshuwa maakt duidelijk dat de mens geen betekenis ontvangend maar een betekenisgevend wezen is. Wij hebben geen andere toegang tot de wereld en de natuur, tot elkaar en God, dan langs de weg van betekenisgeving.
(Counet en Vertogen in God, neem ik aan?)
Wanneer de wereld Gods lichaam is dan kunnen we ook beter begrijpen wat de Chassidim bedoelden toen zeiden dat alles (ons eten, drinken, slapen, dansen, feesten, driften, bidden en zingen) vraagt om verenigd te worden met God. Kees Waayman (vergelijk zijn Spiritualiteit) noemt de joodse God Wezer. Wezer is een sfeer die alles doortrekt en draagt zoals de onbekende God van Paulus in wie wij zijn, bewegen en leven. God is intiem verweven met de wording van de mens. Hij is de dragende grond van de levensloop. Waayman citeert Levinas, die zegt: “Het gezicht, het gelaat is het feit dat een werkelijkheid tegenover mij staat”. God leeft voor wiens gelaat ik sta.
Waayman citeert ook Augustinus die zegt: God naar wie ik op zoek was, droeg vanaf de beginne mijn zoeken, was in mijn zoeken aanwezig. De gelovige roept uit: “Ik zou er niet zijn als ik niet zou zijn in God, uit wie alles, door wie alles en in wie alles is”
Hoe verhoudt God zich tot de wereld als Zijn lichaam. Door filosofen is daar diep over nagedacht. Bergson geloofde in Elan Vital, een creatieve oerkracht die de materie voortstuwt tot ontwikkeling van steeds complexere levensvormen en zijn hoogtepunt in het menselijk bewustzijn. Whitehead kende een visie op de werkelijkheid als dynamisch creatief proces waar God niet boven of buiten staat maar wezenlijk deel van uitmaakt. God lijdt onder de mislukkingen van het evolutionaire proces tegelijk lokt God het zelfde proces vooruit naar hogere vrijheid en complexiteit. Zoals gezegd raakten wij in de zestiger jaren verrukt van Teilhard de Chardin. Ik heb aan hem de redding van mijn geloof te danken. Hij gaf me een optimistische levensvisie die de grondslag vormde van mijn actitiviteiten die ik met de medeauteur Reinder Hovinga e.a. uitvoerde. Teilhard vat het universum op als een voortgaande ontwikkeling in complexiteit en perfectie totdat ten slotte het punt omega bereikt is. Een fel contrast met Teilhard is Monod. Voor hem is het leven een samenspel van mechanische causaliteit en genetische toevalligheid. De mens is een product van kosmisch toeval, geen sluitstuk van een goddelijke en evolutionaire bedoeling. Vergelijk Frits de Lange in zijn Gevoel voor Verhoudingen. In de loop van de geschiedenis leert de mens in symbolen denken. Religie construeert in haar mythen een antwoord op de raadselachtige werkelijkheid. God kan worden beschouwd als ultieme eenheid van de werkelijkheid, haar dragende structuur die ons verborgen is. Is, een andere naam voor de werkelijkheid, zoals zij ten diepste is. Men kan Hem Bron, Grond of Schepper noemen. De Lange schuilt bij de procestheologen. God is in alles wat leeft. God is aanwezig in elke vorm van leven. De macht van God is overredingskracht. De rol van Jezus blijft cruciaal. Het is niet significant ons af te vragen wie Jezus was. Het gaat er veeleer om wie Jezus is als levende geest in de harten van mensen die hem volgen op de weg van liefde. David Grant (vergelijk Thinking through our faith) stelt dat het om Jezus gaat in ‘his meaning for us’. Niet ieder is geïnteresseerd in geloofsvisie. Je kunt ook stellen dat de kenbare werkelijkheid geen rationele structuur heeft maar een structuur die mede bepaald wordt door menselijke behoeften en handelingen. De menselijke wereld is een wereld die niet heel objectief is maar gevuld met ervaren structuren zoals geuren, gevoelens, frustraties, bedreigingen, hindernissen en doelen. De mens ontwaart in de situatie waarin hij zich bevindt een betekenisvolle structuur die handelingen voorschrijft welke gegeven de situatie zinvol zijn. Vergelijk (Philip Brey in Van stoommachine tot Cyborg). God wordt vaak overbodig verklaard. Op zich zelf is dat waar omdat God zo zeldzaam knap kan worden gemanipuleerd. God dient ter verklaring. Terecht zei Laplace al tegen Napoleon, dat hij God niet nodig heeft ter verklaring.
Margaret Wertheim in haar boek, (De broek van Pythagoras) wil niet dat wij een keuze maken tussen geloof en wetenschap. Niet toegelaten mag worden dat de een baas wordt over de ander. In een persoon kunnen geloof en wetenschap bestaan. We luisteren nog een keer naar Loen, zie zijn (Het Vooronderstelde). Hij zegt dat de mens geen gebied binnen de ervaring is. Ervaring is een mogelijkheid binnen het mens-zijn. Mens-zijn is geen in zich rustende grond, maar het mens-zijn is door en tegenover God er zijn.
Taede Smedes stelt dat geloof en natuurwetenschap twee verschillende perspectieven op de werkelijkheid zijn. Hij gaat ervan uit dat er een werkelijkheid is maar dat je op verschillende manieren toegang hebt tot die werkelijkheid, vergelijk zijn (God en Darwin). De wereld is in wording en is theologisch te beschrijven als partner van God die ook God iets doet. God leert van de wording van de wereld. God en wereld interageren. Ze zijn samen opgenomen in een kosmisch wordingsproces. God heeft vrijwillig zijn almacht ingeperkt. Hij laat ruimte voor de schepping en geeft een eigen integriteit en autonomie aan de wereld. De mysterieuze werkelijkheid achter onze waarneembare werkelijkheid noemt Smedes God. Smedes gaat er van uit dat zijn geloof uit gaat van wat is. God is voor hem niet in wat niet is. Niet in chaos, toeval en afwezigheid van wetmatigheid. Een groot en indrukwekkend inspirator uit de zestiger jaren was voor mij A.A. van Ruler, hij schreef en belangwekkend artikel over God en Chaos dat mij nooit meer losliet. Hij zegt dat een van de oorsprongen van de chaos ligt in het handelen van God. God wil niet alleen echte kosmos: de afgeronde gestalte, het gave voltooide geheel, het volledige evenwicht, de pure harmonie, de gesloten eenheid welke zich zelf genoeg is. De mens is er zo maar, hij is een stuk met lot en daad gevulde tijd. God heeft de chaos geschapen. Deze beteugelt hij. Hij speelt zelfs met Leviathan(chaos monster). Chaos en kosmos wisselen elkaar af. De mens houdt van rede, verstand, geest, klaarheid en doorzichtigheid. Maar een mens houdt ook van chaos: bloed, driften en leven. Chaos is het spel van God. Wij mensen zijn de chaos. Wij zijn het zijn, wij zijn het spel van God. In tegenstelling met Smedes geloven wij dat God een rol speelt in chaos en toeval. God kan bij Smedes alleen wonen in geordendheid en wetmatigheid. Maar ik heb God altijd beleefd als partner in onvoorspelbaarheid en chaos. Evolutie en geschiedenis hangen van chaos aan elkaar. Als de wereld Gods lichaam is dan beseffen wij dat die wereld niet af, onvoltooid, onvolmaakt, ondoorzichtig is. Er is licht en er is duister. Heering (vergelijk zijn De God die niet meer nodig is) zegt dat we niet van onszelf zijn. De mens bestaat uit de gegevens van anderen. De mens bestaat uit stof waaruit de gehele natuur is opgebouwd.
Kaufman (in zijn Theology for a nuclear age) formuleert het als volgt:
“God should today be conceived in terms of the complex of physical,biological, and historico-cultural condtions which have made human existence possible,which continueto sustain it,and which may draw it out to a fuller humanity and humaneness.”
Jansen staat stil bij de theoloog Pannenberg, zie zijn (Naar een oecumenische hermeneutiek). Heel de werkelijkheid heeft zijn oorsprong, zijn betekenis en zijn waarheid vanuit, door en in relatie tot God. Pannenberg gaat uit van de idee van God als de allesbepalende werkelijkheid. Stoker staat stil bij Duintjer. Zie Stoker in (Cultuur als partner van de theologie) Duintjer spreekt over het alomvattende Zelf. In ons oorspronkelijke zelf is er nauwe verbondenheid met het Eeuwige Zelf. Dit Eeuwige Zelf is hier het allesomvattende Zelf, dat voorbij ons ego, onze identiteit zoals opgebouwd in de maatgevende kaders ligt.
Er is distantie tussen ons zelf en het goddelijke zelf. God wordt ervaren als de Ander die aanwezig is in de menselijke ziel. We sluiten dit hoofdstukje af.
De wereld als Gods lichaam. Zoveel metaforen voor God, metgezel, bondgenoot, vader, moeder, vriend, vriendin, partner etc. Dat wil zeggen dat wij mensen in deze wereld geroepen zijn elkaars metgezel te zijn en te delen in elkaars zorgen en verdriet. De barmhartigheid van God (de liefde van een moeder voor haar kind) is de basis van ons bestaan: barmhartigheid bewijzen aan de ander.